136
worden, het uit de schede getrokken en daarmede den commandant
van de patrouille, den Inlandschen korporaal B., gedreigd heeft;
O. dat de krijgsraad bij zijn vonnis a quo alleen op het tweede
punt van beschuldiging recht gedaan, doch zich ten onrechte ont
houden heeft van eene beoordeeling en beslissing ten aanzien van
het eerste bij art. 1 van het Koninklijk besluit van 19 December 1889
No. 85 (Staatsblad 1890 No. 58) juncto de artt. 143 sqq. en 163
van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen, voorzien misdrijf
O. dat, ofschoon in de Rechtspleging voor de Landmacht dien
aangaande geen bijzondere bepaling voorkomt, het in de rede ligt,
dat de krijgsraad behoort recht te doen op alle punten van beschul
diging, in de klacht vermeld, gelijk ook blijkt uit art. 166 van het
Reglement op de strafvordering, dat ten deze, als regelende de ge
wone manier van procedeeren in strafzaken, tot richtsnoer kan worden
genomen en hetwelk onder het woord „daadzaken" uit den aard der
zaak al diegene verstaat, welke den beklaagde zijn ten laste gelegd
O. dat dientengevolge 's Krijgsraads vonnis vernietigd en de zaak
naar den eersten rechter teruggewezen behoort te worden, met last,
om alsnog op beide punten van beschuldiging recht te doen;
Gelet op de in het vonnis en hierboven aangehaalde wetsbepalingen
zoomede op de artt. 50 en 58 van 's Hofs Provisioneele Instructie
Rechtdoende
In naam en van wege de Koningin!
Ontvangt het appèl.
Doet te niet het vonnis, waarvan appèl.
Wijst de zaak terug naar den krijgsraad, met last die,
met inachtneming dezer sententie, op nieuw te berechten.
Verstaat dat de kosten, op deze vernietiging gevallen, zullen komen
ten laste van den Lande.
III. Het Hoog ■Militair' Gerechtshof.
(Zitting van 9 Augustus 1895.)
Gezien het vonnis van eenen daartoe benoemden Krijgsraad te Palem-
bang tegen den in hoofde dezer genoemden beklaagde gewezen en uitge
sproken op den 25sten Mei 1895, waarbjj hij, met absolutie van de
