154
met luchthartigheid heen. Door welk een gezonde levenslust en levens
opvatting kenmerkte zich al ons doen en laten.
Een schoon verleden heeft ontegenzeggelijk die oude academie,
een verleden, waarop zij, die aan haar hoofd gestaan hebben, met vol
doening mogen neerzien. Terecht echter wijst de schrijver ook op het
vele, wat er te hekelen viel; en wij voegen er onmiddellijk aan toe: nog
valt er het een en ander te laken.
Wij wijzen slechts op hetgeen de kapitein der infanterie van het
Nederlandsche leger, A. Iioogeboom in de vergadering van 28 Februari
1896 der Vereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap in alge-
meenen zin over het Militair onderwijs, in het bijzonder over dat op de
Militaire Academie mededeelde en op de slechte paedagogische invloeden^
welke het gevolg zijn van plagerijen als door den heer Kepper op blz.
146 beschreven worden, en welke ook nu nog niet zijn uitgesloten.
Ook het plotseling met krachtige hand geheel doen ophouden van
het „baren" kan geen gelukkige maatregel genoemd worden.
Wij, die afkomstig zijn uit een tijd toen mishandelingen, zooals de
schrijver ze schetst, reeds geruimen tijd tot het verleden behoorden, zijn
overtuigd, dat dit thans zoo gewraakte „baren" op velen een gewenschten
invloed had. Het wist eigenschappen te dooden, welke in het latere
militaire leven slechts tal van onaangenaamheden konden berokkenen en
andere op te wekken, waarvan het bezit niet voldoende gewaardeerd
kan worden. Onder de leiding van oudere studiejaren, door veelal niet
aangename plagerijen werd in een oogwenk een resultaat bereikt, waarnaar
ouders en onderwijzers veelal vruchteloos gedurende vele jaren gestreefd
hadden. Hoe velen betraden bovendien het terrein der academie, die op
menig gebied nog alle leiding ontbeerd hadden.
Geheel ongegrond achten wij de vrees van den schrijver, dat men zijn
boek onvoldaan ter zijde zal leggen, omdat men als strekking er van slechts
„voorbedaehtelijke miskenning en verguizing" meent te zien. Slechts op
gemoedelijk ironische wijze, volkomen op waarheid gegrond, zijn gelijk
aan het slot zeer juist gezegd wordt de gebreken der inrichting voor
gesteld.
De academie was en is nog steeds een merkwaardige instelling, een
instelling, waarop toe te passen valt, wat van het geheele militaire leven
is te zeggen, n. 1. dat het is een mengeling van ridderlijkheid en klein
geestigheid, van militaire deugden en onhoudbare begrippen.
Nogmaals, de schrijver deed een goed werk door die ten deele uitge-
wischte beelden van het verleden op nieuw aan ons te vertoonenwij
kunnen hem daarvoor en voor de wijze, waarop hij zulks deed, niet
anders dan erkentelijk zijn.
Mogen onze weinige woorden, al zijn zij niet in staat den lezer een