167 meest bevolkte landen, kwam het werkvolk voor de ondernemingen in de kuststaatjes. Velen keerden met hunne winst naar hun ge boorteland terug, maar anderen bleven om later onder een eigen hoofd eene nieuwe nederzetting aan de kust te stichten. De bevol king der peper cultiveerende staatjes is hoofdzakelijk eene vlottende. De peperaanplanting heet als onderneming sinaboeq. Het hoofd omringde zich van eenige gewapende volgelingen om zijn gezag te handhaven en zich tegen ijverzuchtige buren te verde digen, wist spoedig een titel te verkrijgen en later de pretentiën van een vorst te doen gelden. Uit den aard der zaak waren zijne wettige erfgenamen zijne opvolgers; doch onderlinge twisten, oorlogen met naijverige buren en quaestiën met den sultan of zijne gemach tigden brachten in de oorspronkelijke verhouding tot het oppergezag te Kota Radja, de bandar (1) Atjeh (2) dikwijls veranderingen. Zoo zijn er ook na verloop van tijd, tol verdediging van rechten .tegen machtige naburen of om zich een aandeel in de in- en uitvoerrechten te verzekeren, tusschen verschillende hoofden bondgenootschappen ontstaan, waarvan de federatiën van Pedir en Gigiëng de voor naamste zijn. Vele hoofden van de kuststaatjes waren vreemdelingen (Klingaleezen, Boegineezen, Maleiers, Arabieren). Langs de Westkust bestaat de bevolking van eenige staatjes, zooals Soesoe en Tampat Toewan, bijna uitsluitend uit Maleische kolonisten, die ons niet vijandig gezind zijn. De kuststrook, waarin die staatjes liggen, is slechts tot op eenige palen landwaarts in bewoond en bebouwd. De hellingen van het achterliggende gebergte zijn met zware bosschen bedekt. De vlug loopende Atjeher heeft 6 tot 10 dagen noodig om langs de voetpaden naar de door Gajoe's en Batah's bewoonde bergvlakten te gaan. Over het algemeen is de grond vruchtbaar. Kunstmatige bevloeiing der rijstvelden, zooals op Java, heeft niet plaats. De bronnen van bestaan zijn, behalve landbouw en veeteelt, handel en prauwvaart 4. (1) Bandar (arabisoh) haver, ankerplaats. (2) Volgens Qerlach in zijn opstel.Atjih en de Atjinezen" zou Atjeh beteekenen ,verbljjf des vredes"!

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 178