- 175 doch langs de Westkust zijn er slechts zeer weinige, die in den west moesson als eenigszins beschutte ankerplaatsen kunnen worden aange merkt, terwijl die weinige, zonder uitzondering aan het euvel lijden, dat zij te weinig plaats aanbieden. Havens in den eigenlijken zin van het woord bestaan er in Atjeh niet. Het lossen en laden heeft op de open reede, meestal in de nabij heid van de riviermonden plaats. De meest bezochte en voor den handel geschikte plaatsen zijn op de Westkust (van zuid naar noord) de reeden van Tampat Toewan, Soesoe, Melaboeh (1) en K-igas; en op de Noord- de Oostkust (van west naar oost) behalve Olehleh, Koewala Gigiëng en de baai van Kroeëng Raija (die tot Groot Atjeh behooren) de reeden van Segli, Ajer Lëboe, Endjoeng, Koewala Olim, Samalangan, Pasangan, Teloq Semaweh, Simpang Olim, en Edi. De handel beschikt in het binnenland, behalve de waterwegen, over zeer slechte communicatiemiddelen. Goede wegen zijn in de Onderhoorigheden bijna niet te vinden en zullen tot de vrome wenschen behooren, zoolang het zelfbestuur aan de hoofden van de verschillende staatjes wordt gelaten. Directe be hoefte aan goede wegen voor den handel bestaat er trouwens nog niet, daar de bevolking dezer uitgestrekte kuststreek nog te gering is om haar tot ontwikkeling te brengen. Yoorloopig kan die bevolking het stellen met de talrijke waterwegen en de even talrijke voetpaden, die de verschillende kampongs's onderling verbinden. Aan de Westkust vindt men een hoofdvoetpad langs de kust van Taroemon tot Groot-Atjeh. De. hoofdcommunicatie van deze kust met Pedir heeft plaats langs het hoofdvoetpad van Ketapang Pasir (Kroeëng Sabil) naar Tamsil in de bovenlanden (toenong) van Pedir. Dezen weg legt een Atjeher in 6 a 7 dagen af. De tweede hoofdcommunicatie van deze kust met Pedir heeft plaats langs het voetpad van Melaboeh naar de toenong van Pedir, een weg die door de vele terreinhindernissen minder begaanbaar is dan de eerstgenoemde en door een Atjeher in 15 a 16 dagen wordt afgelegd. (1) Hoe de eigenlijke naam van dit land is, weet ik niet. Vroeger schreven wij Analaboe en van twee Atjehers hoorde ik duidelijk Tanahlaboe,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 186