186 gedurende den Atjehschen oorlog deze stammen, hunne vroegere veeten vergetende, zich bij elkander moeten hebben geschaard, is volgens van Langen slechts de minste aanleiding noodig om die onlusten weder te doen uitbarsten. Moge de kaoemverdeeliDg den grondslag der Atjehsehe maat schappij uitmaken, zij doet dat niet van de Atjehsehe staatsin richting. In de staatsinrichting vormt de kampong de volkseenheid. Het kamponghoofd draagt den titel van ketjihik. Sommigen beweren, dat, toen deze staatsinrichting tot stand kwam, werd overeengekomen, dat wanneer eenige bij elkander gelegen kam pongs duizend weerbare mannen op de been konden brengen, zij zich tot een moekim moesten vereenigen, anderen beweren, dat een der sultans bepaalde, dat de kampongs, wier bewoners hunne godsdienst plichten in dezelfde mesigit verrichtten, tot één moekim moesten worden vereenigd. Het hoofd der moekim was oorspronkelijk de imdm van die mesigit, dus een geestelijke. De imam's wisten zich lang zamerhand het vereenigd wereldlijk en geestelijk gezag over de tot hunne mesigits behoorende kamp ongs toe te eigenen en de kampong, de oorspronkelijke volkseenheid, ging, nadat het Atjehsehe rijk staat kundig in moekim's was verdeeld, daardoor op in de staatkundige eenheid of moekim. De ketjihik werd de ondergeschikte van den imam, die er langzamerhand toe ove rging, zich alleen met het wereldlijk gezag te bemoeien, doch de geestelijke belangen zijner moekim aan een geestelijken imam toe te vertrouwen. De imdm moekim is zoodoende een adathoofd geworden, een machtig persoon in vergelijking van den voorganger in de mesigit of imam sembahjang. Zoowel voor den godsdienst als het onderwijs, vindt men in elke kampong een afzonderlijk gebouw, dat mandarsah of binasah genoemd wordt, maar waarin de Vrijdagdienst niet mag worden gehouden. De voorganger in de mandarsah of binasah, tengkoe binasah genaamd, hield de registers van den burgerlijken stand aan en werd zoodoende langzamerhand tevens iemand, die ook voor de wereldlijke belangen zijner parochianen opkwam, maar hij bleef de ondergeschikte van den ketjihik. In andere kampongs (de XXII moekim's) van Groot- Atjeh wordt het kamponghoofd wakil genoemd. Een voornamer, op

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 197