187 steenen fundament gebouwd en soms door een vierkanten lagen muur omgeven bedehuis worde deah genoemd. De deah mag evenmin voor den Vrijdagdienst worden gebruikt als de mandarsah of binasah. Beide gebouwen dienen tevens tot raadzaal (balei) en logies voor ongehuwde mannen en mannelijke logeergasten. Door de toeneming der bevolking werden de moekim's later, evenals de kampongs, in meerdere gesplitst. De imam van de moeder-moe kim bleef in den regel het oppergezag over de nieuwe moekim's voeren en kreeg den titel van hoeloebalangvoorvechter, waaruit blijkt, dat hij in tijd van oorlog als hoofd der strijders van zijne moekim of moekim's moest optreden. Hij vereenigde alzoo in zijn persoon het geestelijk, burgerlijk en militair gezag, hij was de radja, het hoofd. Zoo outstonden vereenigingen van moekim's onder één hoeloebalang, bekend onder de namen van IV, VI, IX en XIII moekim's in Groot-Atjeh, enz. Deze centralisatie van het gezag bleek niet voldoende te zijn. Op het laatst der zeventiende eeuw zou een der sultans het algemeen bestuur over de west-, oost- en zuidwaarts van Kota- Radja gelegen moekiras aan drie hoofden opgedragen hebben. Hierdoor werd Groot-Atjeh (volgens van Langen), met uitzondering van Kota-Radja, de buiten den Kraton staande groote mesigit en den omtrek der plaats, in drie groote afdeelingen verdeeld, die, omdat zij eenigszins een driehoek om Kota-Radja vormden, sagi's en naar het getal mesigit's of kerkdorpen, dat zij toen bevatten, de sagi's der XXV, XXVI en XXII moekim's genoemd werden. Deze voorstel ling van het ontstaan der drie sagi's is sedert gebleken onjuist te zijn, daar alles er op wijst, dat de hoeloebalang's hunne territoriale macht sinds lang gevestigd hadden, vóórdat zij tot de nominale erkenning van het oppergezag der sultans genoopt werden. Kota-Radja en de groote mesigit (mesdjid raija) maakten met de monding der Atjehrivier het rechtstreeksch gebied van den sultan uit, bandar Atjeli genaamd. De sagihoofden werden volgens van Langen aanvankelijk gekozen uit personen van de omgeving des sultans. Ook deze bewering is sedert gebleken onjuist te zijn. Volgens Dr. Snouck Hurgronje is de verhouding tusschen dien sultan en de sagihoofden eene geheel andere geweest en was die sultan niets anders dan de radja van de bandar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 198