188
Atjeh(eene uitdrukking die nu nog gebezigd wordt in de correspon
dentie van de hoofden der kuststaatjes met onze ambtenaren) door
de sagihoofden meer als het hoofd eener federatie dan als hun
souverein beschouwd. Het sagihoofd draagt den titel van panglima
en met hun drieën werden zij de panglima tiga sagi genoemd. In
den bloeitijd van het sultanaat moest de panglima de bevelen van den
sultan aan de besturende hoeloebalang's overbrengen en deze contro
leeren, terwijl hij in tijd van oorlog verplicht was als bevelhebber der
strijders van de sagi op te treden. In dien tijd was de invloed van
den rijken en machtigen radja van de bandar Atjeh op de sagihoofden
natuurlijk groot, maar gedurende het verval van het sultanaat en de
daarop gevolgde anarchie wisten de panglima's sagi zich tegenover
den sultan op een vrij onafhankelijk standpunt te plaatsen. Mag
men het gelooven, dat zij toen evenals de overige besturende hoof
den, hunne betrekking erfelijk in hun geslacht wisten te maken,
zoodat de sultans weinig anders te doen hadden dan hen bij het
begin van elke sultansregeering in die betrekking te bevestigen, onbe
twistbaar is het, dat de panglima sagi vaak tegen den radja van
de bandar Atjeh in verzet kwam en den havenkoning zelfs den oorlog
verklaarde. Op dezelfde wijze handelden de hoeloebalang's, zij't ook
op kleiner schaal, tegenover hun panglima sagi, wanneer deze zijn
invloed en zijne macht had verloren. Een afgeleefde of weinig strijd
lustige panglima sagi of hoeloebalang volgde het voorbeeld van den
sultan door in zijne sagi iemand aan te stellen om het krijgsvolk
in den oorlog aan te voeren. Zoodanige bevelhebber werd panglima
prang genoemd, wanneer hij te land en panglima laoetwanneer hij
ter zee het bevel voerde. Ook deze panglima's hielden zich zelden
binnen de grenzen hunner bevoegdheid. Waren zij, in tegenstelling
van hunne lastgevers, krachtige persoonlijkheden, dan gebeurde het
meermalen, dat zij hun hoofd afzetten of dezen zelfs lieten ombrengen,
ten einde zich van het bestuur meester te maken. Op dezelfde wijze
gingen de moekimhoofden tegenover hun hoeloebalang, de ketjihik's
tegenover hun imam te werk.
Sedert het verval van het sultanaat en de daarop gevolgde anarchie,
die een tijdsverloop van circa 170 jaren vertegenwoordigen, oefende
de sultan zóó weinig gezag uit over de sagihoofden en deze op hunne