189
beurt over de hun ondergeschikte hoeloebalang's, dat zij reeds tevreden
waren, wanneer zij door hunne ondergeschikten als de meerdere
werden erkend. Voortdurende worsteling om het gezag en aanhou
dende beroeringen en verwikkelingen kenmerken deze periode der
Atjehsche geschiedenis. De anarchie was zoo groot, dat niemand zijn
meerdere placht te gehoorzamen, tenzij daartoe door vrees of eigenbelang
gedwongen, zoodat het gezag der hoofden alleen door hunne persoonlijk
heid en door de macht of uitgebreidheid hunner familiebetrekkingen
beteekenis kreeg. De gevolgen van zoodanigen toestand waren dan
ook merkwaardig. Ten einde zich, zoo noodig, te kunnen doen gelden
en hun gezag te kunnen handhaven, was het regel, dat de voorname
hoofden zich machtige en bij het volk in aanzien staande onder
geschikte hoofden tot bondgenooten trachtten te maken, hetzij door aan-
huwelijking of door het doen ontstaan van gemeenschappelijke belangen.
De hoeloebalang's en imam's (moekimhoofden) waren weliswaar,
op straffe van te worden beboet, verplicht, de bevelen op te volgen
van den panglima sagimaar deze was, den geest van verzet ge
dachtig, die de meeste ondergeschikte hoofden bezielde, zeer voor
zichtig in het uitvaardigen van bevelen, zoodat het altijd een punt
van ernstige overweging uitmaakte, wien bevelen werden gegeven.
Ten einde zich van hunne medewerking en volgzaamheid te verze
keren, werden de invloedrijkste hoofden gewoonlijk eerst geraadpleegd
voor dat eenig bevel gegeven of eenige maatregel getroffen werd.
Zoodoende handelden de panglima's sagi meer in overeenstemming
met hunne hoeloebalang's dan dat deze de bevelen van hun meerdere
opvolgden. In dezen eigenaardigen toestand berustten de sagihoofden
gewoonlijk. Evenals deze met de hoeloebalang's te rade gingen,
wonnen ook laatstgenoemde hoofden, in alles wat het districtsbestuur
of het hoeloebalangschap betrof, den raad in der hun ondergeschikte
imam's, wakil's en ketjihik's. Zoo noodig werden in de vergade
ringen, waarin aangelegenheden van algemeenen aard werden behan
deld, ook de tengkoe's en de orang toeha-toeha van den kampong,
waarin de hoeloebalang woonde, toegelaten. De adviezen werden
mondeling gegeven. Aan de beslissingen en besluiten, in die vergade
ringen genomen, was de bevolking, op straffe van beboet te worden,
verplicht te gehoorzamen.
Dl. I, 1897. 14