I 190 De hoeloebalang mocht volgens de adat op eigen gezag bevelen uitvaardigen, doch bij eenigazins belangrijke aangelegenheden vermeed hij, ter voorkoming van moeilijkheden en verzet, van dat recht gebruik te maken en gaf hij de voorkeur aan voorafgaande be spreking. In het algemeen berustte in de laatste jaren van het sul tanaat de grondslag van het bestuur meer op onderling overleg der hoofden dan op gezagsuitoefening. Van zoodanig bestuur ging geene kracht uit. In de verhouding tusschen den hoeloebalang en zijne imam's zag men hetzelfde verschijnsel als hierboven tusschen de hoeloebalang's en den panglima sagi en tusschen de panglima's sagi en den sultan. Is de imam rijk, heeft hij sterk bevolkte kampongs, dan bestuurt hij zijne moekim bijna onafhankelijk. Yandaar dat vele imam's zich hebben verzet tegen de bevelen van hun hoeloebalang en hoeloebalang's dezelfde gedragslijn volgden als de panglima's sagi en de sultans er naar streefden, ter bevestiging van hunne eigene macht, de invloedrijke imam's aan zich te verbinden. In het moekimbestuur wordt de imam bijgestaan door een raad van wakil's of ketjihik's en, zoo noodig, ook door de tengkoe's en de orang toeha-toeha. Het kampongbestuur wordt gevormd door het kamponghoofd (wakil of ketjihik), den tengkoe en de orang toeha- toeha. De beraadslagingen worden in de binasah of deah gehouden. Volgens de „Memorie van toelichting op de Ordonnantie van 14 Maart 1881 enz." bestond de vergadering, die over de benoeming van kampong- en wijkhoofden besliste, uit de geheele meerderjarige gezeten mannelijke bevolking van den betrokken kampong of de betrokken wijk. De kleinste territoriale eenheid boven huis en erf is echter niet de wijkmaar de kampong. De verhouding van de mindere hoofden tot elkander is nagenoeg dezelfde als die van de imam's tot den hoeloebalang. Heeft een der orang toeha-toeha een uitgebreiden familiekring en is hij nog al ge goed, dan kan hij veel invloed uitoefenen en is de ketjihik feitelijk weinig meer dan de voorzitter van het kampong-bestuur en drijven de machtigste orang toeha-toeha hun wil door. Was een hoofd wegens tekortkomingen veroordeeld en weigerachtig, zich aan zijn vonnis te onderwerpen, en bezat hij de macht, dat met vrucht te doen, dan werd zeer vaak getracht tot eene minneljjke

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 201