195 Volgens Mr. der Kinderen oefende de geestelijkheid in Atjeh grooten invloed uit op het sultansbestuur. Van eene geestelijkheid in den zin van geestelijken stand, zooals die door onze predikanten, de priesters der katholieke kerk en de voorgangers der Israëlieten wordt gevormd, is in Atjeh en trouwens in geen enkel Mohame- daansch land sprake. De Islam kent noch geestelijken noch zen delingen, aan wie herderlijke plichten zijn opgedragen. VermaniDg en prediking kan het werk van ieder moslim zijn. De geestelijke indien men hem zoo noemen wil gaat slechts voor bij de gemeen schappelijke godsdienstoefeningen (den Vrijdagdienst in de mesigit) wat zielzorg aangaat, is het eene der voornaamste zedelijke ver plichtingen van ieder moslim, de broeders te gelegener tijd tot het goede aan te sporen en het kwade te verbieden. Idealistisch gespro ken zou ook Atjeh een koningrijk van priesters zijn en zendelingen zijn alle Mohamedanen tevens. Die geestelijkheid was behalve aan de groote mesigit niet georganiseerd. Mag men van officieele geestelijken spreken, dan zouden daartoe gerekend moeten worden de aan de groote mesigit, de mesigit binnen den Kraton, genaamd baifalrahim (huis van den erbarmer), en de mesigit der moekim's geplaatste geestelijken. Deze waren de imam of voorganger in de godsdienstoefening, de chatib of voorlezer der vrijdagspreek en de bildl of oproeper tot de gods dienstoefening. Bij de groote mesigit vond men soms twee of drie bilal's, wier hoofdwerk bestond in het slaan op de bang of eene groote trom voor het aangeven der tijdstippen van begin der gods dienstoefeningen voorts twee of drie garim's ot personen, die de moskee en haar erf schoon moesten houden, den dienst van bilal mochten waarnemen en door den imam of door de bevolking van hun kampong werden onderhouden. De niet officieele geestelijken waren en zijn de tengkoe's van de binasah's of mandarsah's. Zij treden op als godsdienstleeraars, voorgangers der godsdienstoefening in hun kampong of wijk en in- ners der zakat (belasting op de padi, het vee, de winst op koop mansgoederen en die op gegraven stofgoud) en pitrah (belasting in rijst, door iederen geloovige bij het einde van de groote vasten op te brengen) en zijn belast met de besnijdenis, het sluiten der huwelijken

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 206