DE POLITIEK TAN DEN OORLOG IN ATJE1I. W. C. NIEUWENHUIJZEN, Voormalig Glief van den Staf bij de troepenmacht in Atjeli en Onderhoorigheden. (Vervolg). Met het rechtswezen was het sedert het verval van het sultanaat treurig gesteld. Op het laatst was de toestand zóó, dat men zelf was aangewezen om zijn recht te zoeken en het zich desnoods ook zelf verschafte. Bij het bekend worden van eenig misdrijf ging gewoonlijk hij, ten wiens nadeele het misdrijf was gepleegd, er op uit om den dader op te sporen en, wanneer hij zijn eigen rechter niet wilde zijn, hem voor het kamponghoofd te brengen. Kleine zaken werden gewoonlijk door den tengkoe binasah vereffend, soms bijgestaan door een of meer der orang toeha-toeha. Zonder vonnis werden de geschillen dan in der minne geschikt door hoekoeman kabaikan (vredegerecht). Wenschten partijen niet in eene minnelijke schikking te treden, dan wendden zij zich tot den ketjihik. Het kamponghoofd riep de orang toeha-toeha en een of meer tengkoe's op om zich tot eene rechtbank te constitueeren en de zaak te onderzoeken; doch in quaestiën van ernstige overtreding of misdrijf kon ook deze rechtbank niet verder gaan dan partijen tot een vergelijk trachten te brengen, omdat zij in die,quaestiën geen vonnis mocht vellen. Dit en de behandeling van misdrijven behoor de tot de competentie van de rechtbank der moekim. Het kam ponggerecht vermocht slechts te vonnissen in burgerlijke geschillen (civiele zaken), wanneer de waarde in verschil hoogstens 100 Spaan- sche dollars (pilaarmatten) bedroeg. Yóór het begin van het proces Dl. I, 1897. 17 DOOR

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 248