242
verschillende benoodigdheden optrad. Elk schip werd naar Pakan
Atjeh gebracht, waar zich de heclei bevond. Europeesche vaartuigen,
die trouwens te groot waren, over de vóór de koewala gelegen bank
te komen, mochten vóór de koewala's Pantjoer, Tjangkoel, Atjeh,
Gigiëng en Loeë (Lekoe, Lo) (1) lossen en laden, alwaar, met uit
zondering van de koewala Atjeh, niet de sjahbandar des sultans,
doch de aldaar gezagvoerende hoeloebalang's de lading opkochten.
Ook aan de Kroeëng Raija gingen schepen lossen en laden.
In de Onderhoorigheden trof en treft men (1892) bijna dezelfde
regeling aan.
De sultan genoot bovendien de inkomsten der tanahwaqfwaar
toe o. m. Poeloe Weh behoorde en de schattingen hasilder
Onderhoorigheden.
De inkomsten der bandar Atjeh bedroegen volgens van Langen,
van 1795 1825 per jaar 100000,
1838 1870 40000,
1870 1873 14000.
Had de sultan buitengewone uitgaven te doen dan zond hij een
zendeling door Groot-Atjeh met een bevelschrift om de vereischte
som te innen. Die zendeling ging ook wel eens naar de Onderhoo
righeden en inde daar zooveel als men hem wilde afstaan of zoo
weinig als men hem niet durfde te onthouden. Hu nog vraagt de
„pretendent sultan" van tijd tot tijd per brief aan de hoeloebalangs
om geld, levensmiddelen, ja zelfs snuisterijen. Allen geven wat, het
hoofd van Edi- besar niet uitgezonderd.
Heerendiensten bestonden ook onder het sultanaat. De bevol
king der kampongs, die onder het direct gezag van den sultan
stonden, moest den Kraton schoon houden en toebereidselen maken
bij ontvangst van voorname hoofden. De bevolking der moekim Le-
hong Batah was verplicht, wachtdienst te doen tot bescherming van
den sultan. De rjjstvelden, die in leen van den sultan waren ont
vangen, werden door de bevolking bewerkt en beplant, tegen uit-
keering aan haar van der opbrengst. Eene bepaalde regeling der
diensten en leveringen, waartoe de bevolking jegens de panglima'a
sagi, hoeloebalangs, jmams en ketjihiks verplicht was, bestond er
(1). De koewala Loeë is na 1873 verzand.