247 allen nog de souvereiniteit of suzereiniteit van den sultan. Het gezag, dat de sultan in elk der kuststaatjes uitoefende, was zeer verschil lend. De maat van beteekenis daarvan hing af van de redenen, die de vasal had om zijn souverein of zijn suzerein te ontzien, en van de macht, die hij zelf over zijne onderhoorigen kon uitoefenen. Had hij vele betrekkingen met Groot-Atjeh onderhouden, zoodat er tus- schen hem en het stamland een zekere band bestond, dan was zijn eerbied voor den sultan grooter. De positie van een hoofd van een der kuststaatjes stond in Groot-Atjeh, zooals reeds is medegedeeld, volstrekt niet hoog aan geschreven, zoodat vele ondergeschikte hoofden in het stamland zich voornamer achtten dan menige hoeloebalang uit de Onderhoorigheden. Door sedert 1874 met die hoeloebalang's van de Onderhoorig heden, ieder afzonderlijk, „contracten" (eigenlijk tractaten) te sluiten, die in de bekende 6, later 12 en nog later 18 artikelen (1) waren vervat, en hen, wellicht door de bespottelijk hooge tilels, die sommigen hunner voeren, als radja te beschouwen, hebben wij hen, tot zekere grenzen, van het politiek verband, waarin zij onder het sultanaat tot Groot-Atjeh stonden, losgemaakt en hen op een standpunt geplaatst, dat hun niet toekomt. Het sluiten van die contracten met de hoofden der aan zee gelegen staatjes der Onder hoorigheden wilde immers niets anders zeggen dan die staatjes elk afzonderlijk van Groot-Atjeh los te maken. Was het zeer verklaar baar met de organisatie van het bestuur in Groot-Atjeh onze be moeiingen met de kuststaatjes aanvankelijk niet verder te doen gaan dan noodig was om er ons gezag te doen erkennen en te voorkomen, dat handel en verkeer met die staatjes belemmerd of in gevaar gebracht zouden worden, het sluiten van die contracten, die nie mand bevredigden en velen verbitterden, die niet vervuld werden en voorwaarden inhielden, die niet konden worden gehandhaafd, maakte het ons moeilijk om eene regeling te treffen van het toezicht op de kust en de havenplaatsen voor geheel Atjeh. Men heeft sedert 1874 afzonderlijke staatjes gemaakt met eigene havens, die alle oorspron kelijk onder de souvereiniteit of suzereiniteit van den sultan stonden, en daardoor het land verbrokkeld. Men verloor zoodoende den (l Zie de Koloniale Verslagen Tan 1874, 1877 en 1881.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 258