14 als hij was, ons in 1874, 1875 en 1876 en later overal te gelijk slagen toe. De bevolking wordt daarbij, staatkundig, wel bestuurd of geleid door een of meer personen, maar de benden, die onze troepen aanhoudend bestoken, hebben die personen niet tot direct hoofd. Ieder man der bevolking handelt volgens eigen ingeving en naar gelang de gelegenheid zich voordoet. Geheel in denzelfden geest handelden de Spanjaarden in hun grooten worstelstrijd tegen de Franschen in het begin dezer eeuw en de Vendéeërs, toen de tegenpartij werkeloos bleef. Ook in Atjeh trad de guerilla op door onze tactische werkeloosheid en verdween zij telkens (ook onder het bestuur van Generaal Pel) wanneer wij het initiatief konden her nemen. Wij waren werkeloos, omdat wij zwak waren; en wij werden zwak door het aannemen van plannen om Groot-Atjeh door vele kleine versterkingen in bedwang te houdeD, waardoor de aldaar aan wezige krijgsmacht in de hoogste mate werd versnipperd, zonder dat op versterking der mobiele macht viel te rekenen. Het eenige mid del om het initiatief te bewaren, is den troep vereenigd te houden, de massa in werking te brengen. Hieronder moet natuurlijk niet worden verstaan, dat men b. v. eenige bataljons naast elkander laat marcheeren, positie nemen en vechten, maar wel, dat deze onder één leiding tot één doel samenwerken. In dat geval treedt de guerilla niet op; want de vijand tracht dan zooveel mogelijk bij elkander te blijven en de strijd heeft plaats hetzij in het open veld, hetzij in kampongs. In dien strijd hebben wtj het voordeel van onze betere organisatie en betere geoefendheid. In den guerillaoorlog daaren tegen hebben onze troepen alle nadeelen juist tengevolge van hunne organisatiedie belet, op het juiste oogenblik met spoed op te treden. Dit ondervond de Gouverneur Pruijs van der Hoeven in 1881, toen de guerilla weder was opgetreden, (1) zonder te weten, waar om onze soldaat in den guerillaoorlog niet zoo beweegbaar als de vjjand kan en logger dan deze moet zijn. Die Gouverneur schreef later „Ik wensch niemand te beschuldigenallerminst een blaam te werpen op onze militaire macht, die, ik weet dit te goed, voor geene kleinigheid vervaard is; maar er is aan de machine een gebrek; waar 'taan ligt, (IJ Pruijs van der Hoeven, „Mijne ervaring van Atjeh," pag. 41—46.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 25