249
Pedir en Gigiëng kampen hier sedert jaren om de hegemonie, waar
door de toestanden op deze kust zeer ingewikkeld zijn geworden.
Er is hier eene groote bevolking, die vroeger veel handel dreef
met Poeloe Pinang, Birmah (kling. Basténgi) en Achter-Indië. Boven
dien neemt Pedir in de geschiedenis van het Atjehsche rijk eene
belangrijke plaats in. Eene Atjehsche beeldspraak luidt, dat Groot
Atjeh het hoofd, Pedir het hart en Pasei de voeren van Atjeh
vormt. Het hoofd der Pedirsche federatie is aan de Atjehsche
sultans-familie vermaagschapt. Eindelijk is in dit gedeelte van Atjeh
de invloed het grootst van den te Kemala verblijf houdenden sultan
of radja Kemalazooals hij door sommige Atjehsche hoofden in
onze tegenwoordigheid wordt genoemd. Yan de bandar Atjeh is het
politiek centrum tijdelijk naar Kemala verplaatst. Behalve in de
vallei van Groot-Atjeh vindt men den tegenstand vrij nauwkeurig
geconcentreerd in de Pedirsche en Gigiëngsche federatiën (en alles
wat daartoe gerekend wordt te behooren, zooals Ajer-Leboe, Endjoeng,
Panteh Radja) Merdoe, Samalangan en Pasangan. Op de Noordkust
zijn de orang moslemin het talrijkst vertegenwoordigd. Het zijn de
staten op de Noordkust, die het verzet in Groot-Atjeh voeden, niet
het minst door het geld. Zij zijn de affluenten van Groot Atjeh.
Onze meesterschap in Groot Atjeh moet gepaard gaan met die op
de kust, d. i. in de Onderhoorigheden, waar handel gedreven en geld
verdiend wordt, waar het verzet aangevuurd wordt en vele strijders
zich laten aanwerven, waarheen een groot gedeelte der bevolking
van Groot Atjeh is geëmigreerd en zich nog jaarlijks tijdelijk ver
plaatst om in de sinaboecjs of pepertuinen te werken. Het is aan de kust,
waar telkens internationale quaestiën kunnen ontstaan. Heester van
geheel Atjeh te zijn is eerst meester in Groot Atjeh èn op de kust te
wezen. Op de kust moeten wij souvereine rechten bezitten en pacificatie
van Groot Atjeh is eene onmogelijkheid met eene politiek van onthouding
ten aanzien van de Onderhoorigheden. Met die politiek loopen wij gevaar,
dat, al konden wij het daarmede in Groot Atjeh rustig maken, in
den een of anderen,- door eene verkeerde politiek zelfs tandig verklaar
den en buiten controle gestelden kuststaat een preten dent of usur
pator, het met zijn voorganger gesloten contract verse heurende, onze
vlag nederhaalt en die van eene andere Europeesche mogendheid