15
mogen de deskundigen beslissen; ze is deugdzaam, ze is sterk, maar ze
werkt tegenover den inlandschen vijand niet met genoegzame vaardigheid;
soms, ja dikwijls moet men vragen kan het ook gebrek zijn aan de noodige
bekendheid met den inlander om te berekenen wat de inlandsche vijand
in deze of gene omstandigheid doen zal of zal kunnen doen"?
Neen, dèt is her. niet. Wel heeft het Indische leger gebreken,
maar één daarvan heeft het gemeen met alle Europeesche legers.
De soldaat kan in den guerillaoorlog niet zoo spoedig optreden als
de vijand. Eerst moeten daartoe bevelen worden gegeven en de sol
daat wacht het bevel af. De ons vijandig gezinde bevolking wacht
echter niet op een bevel. Zij ziet onze troepen en staakt haren
veldarbeid om zich spoedig te wapenen en daarop, wederom zonder
bevelen af te wachten, toe te slaan.
Het uitzenden onzerzijds van kleine detachementen of patrouilles bood
der guerilla ruimschoots de gelegenheid aan om flink toe te slaan, zoo
als herhaaldelijk is gebleken. Daartegen wordt in de laatste jaren
zooveel mogelijk en voortdurend door ons gewaakt; maar met dat
alles kan het naspel van den Atjehschen oorlog nog zeer lang duren.
III.
De ernstige beieekenis van den Atjehschen volksoorlog. Duur van eenige
volksoorlogen. Beeld en karakter van den volksoorlog
Ons leger heeft in Atjeh den moeilijksten oorlog ten einde te
brengen, waarin elke geregelde troepenmacht kan worden gewikkeld.
Een oorlog, waarin ieder man, iedere vrouw, ja zelfs ieder kind,
nu eens actief dan weer passief onze vijand is, moet lang duren.
Onze tachtigjarige oorlog was een volksoorlog. De opstand van
Schotland tegen Engeland, die in 1760 eindigde, heeft 57 jaren ge
duurd. De opstand in Corsica, die in 1769 eindigde, duurde 50
jaren. De onlusten in de Yendée hebben 35 jaren geduurd. Rus
land kostte het 20 jaren strijd alvorens den opstand van Schamvl
in den Caucasus te kunnen bedwingen.
Merkwaardig in alle opzichten is het, na te gaan, hoe de toestand
der legermacht is, die in den volksoorlog tegen de guerilla moet
optreden. De voormalige Aartsbisschop van Mechelen, de Pradt,
onder Napoleon I kanselier der Orde van het Legioen van Eer,
schreef in zijne „Mémoires" over den oorlog in Spanje: