273 zelfs ieder kind, zoo niet actief dan toch passief onze vijand is, nog altijd één factor over, die overwonnen moet worden en deze is volgens von Clausewitz de wil van den vijand. Zoolang deze niet ten gunste van ons bestuur is, zal de vijandige spanning blijven bestaan. De kennis der preventieve en repressieve middelen tot verandering van den wil des vijands, d. i. tot de toetreding der bevolking tot onze staatkunde, is eene zeer omvangrijke. Het zij nogmaals gezegd, dat onder die middelen de staatkundige de hoofd-, de militaire eene ondergeschikte rol spelen. Wat tot de politiek in dezen oorlog behoort, zal achtereenvolgens worden behandeld. Daarbij zal niet in theorieën worden getreden, maar slechts aangestipt, wat de ondervinding ons geleerd heeft. Het is zeer moeilijk onder woorden te brengen, welke politiek door ons gedurende de laatste jaren in Atjeh is gevoerd. Ik geloof zonder overdrijving te mogen zeggen, dat alles wat wij van Augustus 1884 tot Haart 1896 op politiek gebied hebben gedaan, te rang schikken is onder de politiek der kleine middelen. Dat men ook met zoodanige politiek komen kan, waar men wil, heeft de geschie denis geleerd. In Atjeh heeft men echter meermalen gedacht, resultaat te ver wachten van de toepassing der staatkundige middelen, indien men slechts met hoofden gepraat of hun brieven geschreven had met beloften of bedreigingen, na lessen en vermaningen. Ook de Atjeher is slechts voor daden gevoelig. Ons zedelijk overwicht op hem is niet door woorden en brieven met beloften, die soms niet worden nagekomen, maar alleen door daden te grondvesten. Er is geen ander middel om, tegenover eene bevolking, dat overwicht te toonen en te handhaven. Welke daden verricht moeten worden, geven de omstandigheden en de karakters der handelende personen aan; doch tegenover een Mohamedaansch volk moet men steeds aan het gezegde van Napoleon I denkenobéir c'est craindre. Kunnen wij door gebrek aan geld of troepen niet tot daden overgaan, dan is het zeer gewenscht voor ons prestige, onze beloften of bedreigingen achter wege te laten en te zwijgenziende blind en hoorende doof te zijn. Wacht eene bevolking, die men aan ons gezag wil onderwerpen, op daden van onze zijde, alvorens te beslissen of zij zich al dan niet aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 284