304 ning der plaats door een kanonneerboot bracht aan het licht, dat de vroegere bezetting teruggekeerd en ijverig in de weer was om de forten te versterken en loopgraven aan te leggen, welke laatste zij bij de nadering van den stoomer direct bezette. Een tweede kanon neerboot werd daarop de eerste ter hulp gestuurd, waarop zij geza menlijk er toe overgingen de stad onder vuur te nemen en dit vuur tot den 22sten deden voortduren. In den vroegen morgen van den 23sten giDg het expeditionnaire korps eindelijk tot den aanval op de legerplaats der Derwischen over. Vol gens de berichten der Cavalerie hadden deze zich reeds tot het ge vecht ontwikkeld; ze hielden echter geen stand tegenover den aanval der Egyptenaren, doch trokken reeds na enkele schoten af naar een achter den linkervleugel gelegen hoogterug. Volgens berichten der Cavalerie begonnen zij echter ook deze opnamestelling onmiddellijk weder te ontruimen. Generaal Kitchener liet hen daarom direct vervolgen door de ge- heele Cavalerie, het kameelruiterkorps en de rijdende batterij, alles gesteld onder de bevelen van den majoor Burn-Murdoch, en deze vervolging gedurende geruimen tijd voortzetten, waarbij den vijand nog belangrijke verliezen berokkend en vele gevangenen gemaakt wer den. De overige troepen trokken langzaam door de uitgestrekte leger plaats der Derwischen, waar alles van een overhaaste vlucht getuigde; drie stukken geschut, munitie, wapens en allerhande buit vielen den troepen in handen, terwijl er ook nog tal van personen gevangen gemaakt werden. Ten slotte wendden zij zich tegen de zuidzijde der stad Dongola. 's Morgens in de vroegte was hier intusschen de vroeger bespro ken uit elkander neembare kanonneerboot aangekomen, welke thans geschikt was om dienst te doen. Zij had zich bij de beide anderen aangesloten en met deze de beschieting van de stad voortgezet, wel ker bezetting zich spoedig daarop bij den algemeenen terugtocht aansloot. De bemanningen der booten gingen vervolgens aan walv i bezetten het gouvernementsgebouw en heschen de Egyptische vlag. Ook hier werden geschut en groote voorraden aan graan en dadels buitgemaakt. Een groot getal Soedansche Derwisch-soldaten legde de wapens neder en onder hen ook de Emir van den stam der JealiD, Hassan Wad in Nejumi, met een gedeelte van zijn gevolg.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 315