311
geweest zijn van hetgeen voor het Indische leger mogelijk en noo-
dig was?
Inderdaad... door dit leger te stellen onder den minister van oorlog
zoude in geen opzicht waarborg verkregen worden voor eene betere
behandeling van Indische militaire zaken. Laat de Regeering bijzon
der zorgvuldig zijn in de keuze van den legercommandant, maar dien
dan ook vertrouwen!
In de 7e. en 8e. afleveringen van den jaargang 1896 van het
Indisch Militair Tijdschrift komt een opstel voor, getiteld: „Het
Indische leger onder het Ministerie van Oorlog," dat in het Alge
meen Handelsblad van 16 Januari j. 1. No. 21417 in een hoofdartikel
wordt besproken.
De schrijver van laatstgenoemd artikel keurt dat denkboeld af,
omdat de Minister van Oorlog een staatsman is, „die ten aanzien
van Indische toestanden en behoeften bezwaarlijk als gezaghebbend
kan worden erkend." Deze bewering is alleen als juist te beschouwen,
zoolang de Indische militaire aangelegenheden niet bij het Ministerie
van Oorlog worden behandeld. Yan af het oogenblik, dat dit wel
geschiedt, is het door bedoelden schrijver genoemde euvel een kwaal,
die bij den dag verminderen zal. Men zal langzamerhand bij het
Ministerie van Oorlog ten aanzien van het leger in Indië even goed
op de hoogte komen, als men bij het Ministerie van Marine op de
hoogte van de Indische marine is.
Met hetzelfde recht, meent die schrijver, zou men dan het Indisch
departement van binnenlandsch bestuur onder het Ministerie van
Binnenlandsche zaken, het Indisch departement van finantiën onder
het Ministerie van Finantiën kunnen plaatsen. Ik gun den schrijver
den primeur van deze gevolgtrekking en zal hem mij slechts tot
het Indische leger willende bepalen het hyperbolische daarvan niet
aantoonen.
De kern van het beloog van den onbekenden schrijver in het
Indisch Militair Tijdschrift is: het leger in Indië tegenover de In
dische regeering in dezelfde verhouding te brengen als de Konink
lijke Nederlandsche Marine in Indië tegenover die regeering is ge-