315
goed op de hoogte blijkt te zijn van hetgeen er bij het Ministerie van
Koloniën omging, ook mede te deelen onder welken indruk het
militair bureau bij dat departement was gekomen, toen het den
Minister van Rees in het „Koloniaal Verslag" van 1879 liet schrijven,
dat Zijne Excellentie het raadzaam achtte om, „behoudens doeltreffende
overgangsbepalingen, in de toekomst de opleiding van officieren in Indië
slechts tot de vreemdelingen te beperken, vermits toch de ondervinding
geleerd heeft, dat de meeste Nederlanders, die in Indië tot officier
bevorderd worden, hunne militaire loopbaan hier te lande (d i in
Nederland) aanvingen, en dus ook wel hier te lande tot den officiers
rang hadden kunnen worden opgeleid." De Heer van Rees was
in 1884 zoo eerlijk, te verklaren, dat hij er in geloopen was en men
hem eene domheid had laten zeggen. Door welken indruk werd
men bij het Ministerie van Koloniën beheerscht om zie het Ko
loniaal Verslag van 1879 de Indische Cavalerie met den revolver
te willen bewapenen, terwijl de Commandant van het Indische leger
voor die bewapening een Remington karabijn had voorgesteld? Zoo
zou ik nog vele andere feiten kunnen vermelden, die door den schrij
ver in het Indisch Militair Tijdschrijft niet genoemd worden, tot
bewijs, dat aan de adviezen van het Indisch legerbestuur bij het
Ministerie van Koloniën niet vaak die waarde wordt gehecht, welke
zij, als komende van de hoogste onder dat Ministerie sorteerende
militaire autoriteit, verdienen.
Ad 2o. De uitwerking der formatie van het Indische leger in 1882
door een Majoor der Militaire Administratie van dat leger aan het
Ministerie van Koloniën kon geene grief zijn, want dat werk was
van „geheel administratieven aard." De bedoeling van de opdracht
was, volgens het „Koloniaal Verslag" van 1882, om de formatie van
1853, die sedert door tal van beschikkingen was gewijzigd, „op
nieuw te ariesteeren", ten einde eene vaste basis te verkrijgen „om,
voor zooveel noodig, geleidelijk te kunnen overgaan tot reorganisatie
van verschillende onderdeelen des legers."
Id hoeverre dat werk als „geheel van administratieven aard" was
te beschouwen, moge blijken uit het in den jaargang 1882 van den
Indischen Gids geplaatste opstel, getiteld: „De nieuwe formatie van
het Indische leger". De beschouwingen, waartoe die nieuwe forma-