317
van het stelsel van 1853, en daarop was geene bemerking gevallen
van de Ministers van Koloniën van 1882 tot 1886Zou dat mogelijk
zijn geweest, indien de intrekking van het Koninklijk besluit van
2 Augustus 1853 Litt. E XIY Geheim, die véél meer beteekende-
zooals gebleken isdan het „op nieuw arresteeren" der (gewijzigde)
legerfortnatie van 1853, aan eene deskundige hand ware toevertrouwd
geweest, die dat werk niet had beschouwd ais „geheel van adminis
tratieven aard"? Indien de schrijver in het Indisch Militair Tijdschrift
er zelfs op gezinspeeld had, dat het Koninklijk besluit vau 28 Januari
1882 No. 13 ook de belangen van het wapen der Infanterie heeft
benadeeld, zou men hem misschien van eenzijdigheid hebben kunnen
beschuldigen, maar hij zweeg daarover. Wat blijkt tot dusverre van
de eenzijdigheid zijner beschouwingen?.... Of blijkt zij soms uit het
volgende?
Ad 3°. De Majoor der Genie Haver Droeze heeft in Indië veelal bij
den Generalen staf gediend. Hij heeft aan het Ministerie van Koloniën
eene organisatie (lees formatie) der Infanterie ontworpen maar deze is
niet vastgesteld voordat de Legercommandant verklaard had, dat hij zich
er geheel mede kon vereenigen. Men mag er dus geen nadruk op
leggen, dat die Majoor van de Genie was.
De Majoor Haver Droeze was een kundig en scherpzinnig hoofdoffi
cier van de Indische armée, die daarbij verscheidene jaren als officier
van den Generalen staf heeft gediend, eerst als chef van den staf ter
Westkust van Sumatra en later op het hoofdbureau van den Generalen
staf, maar van huis uit was hij t/ewieofficier, en dat hij in Indië, „veelal"
bij den Generalen staf had gediend gaf hem de bevoegdheid niet om
eene nieuwe formatie voor de Infanterie van dat leger te maken. Yoor
die bevoegdheid is practische kennis van het wapen in de allereerste
plaats noodig, die de Majoor Haver Droeze geheel miste. Eenige jaren
werkzaamheid op stafbureaux in Indië zijn voor die bevoegdheid niet
voldoende want de schrijver in het Algemeen Handelsblad moest weten,
dat men op het hoofdbureau van den Generalen staf tot dusver in het
geheel niet en als chef van den staf in eene militaire afdeeling slechts
een paar malen in het jaar met zijn chef, den afdeelings-commandant,
eene troepenoefening, die eenige uren duurt, bijwoont. Dit is de eenige
aanraking, die een chef van den staf met den troep heeft. De practijk
Dl. I, 1897. 22