21 bedwang te houden? Die vijand was in de eerste jaren van den oorlog (eerste en tweede expeditiën en periode Pel) geducht, vooral bij zijne aanvallen met het blanke wapen. Die vijand was bovendien in die jaren geducht door zijne getalsterkte op eene kleine ruimte, al waar voor onze troepen de middelen van gemeenschap nog moesten gemaakt worden, waar de noodige werkkrachten ontbraken om die dadelijk aan te leggen of terreinhindernissen op te ruimen, zoodat de troepen op de posten over dag moeilijk en 'snachts onmogelijk door troepen van de nabijgelegen posten ondersteund konden worden, waar door hun toestand bij bandjirs bijna onhoudbaar werd met het oog op de verpleging van den troep. Later is in een en ander groote verbetering gekomen en nam ook de getalsterkte van onzen vijand af door de emigratie van een groot deel der bevolking van Groot- Atjeh naar de Onderhoorigheden, nadat hare kampongs door onze troepen verwoest waren. Die vijand bleef echter geducht door zijne strijdwijze en wij verzwakten ons door onze strijdkrachten te ver- suipperen, d. i. voor een groot deel aan vele kleine posten vast te leggen, terwijl de toestand van het leger vóór 1880 ons dwong, meer dan eens de grootste fout te maken, die gemaakt kon worden, door ongeoefende troepen voor den vijand te brengen, al waren het geene ongeoefende korpsen, maar ongeoefende manschappen. Hoe sterk was de Atjehsche guerilla wel na de periode Pel? Eenige schatting is niet onmogelijk. In 1878 en 1879, toen onze troepenmacht in Groot-Atjeh alleen 10000 man telde, kon de strijd bare vijand van dit gedeelte van Atjeh, versterkt met de aldaar tijdelijk verblijf houdende benden uit de kuststaten, gebaseerd op eenige medegedeelde bevolkingscijfers, hoogstens 8000 man hebben bedragen. Volgens sommige officieren zouden nimmer meer dan hoogstens even zoovele honderden tegelijk tegenover onze troepen hebben gestreden. De officieele rapporten bewaren omtrent deze om standigheid het stilzwijgen. Alleen las men nu en dan, dat de ben- ting's der Atjehers zwak bezet waren. Hoe het ook zij, zoude men zich aan overdrijving schuldig maken door te beweren, dat de ontmoetingen onzer kleine detachementen met den vijand uitgezon derd onze troepenmacht in Atjeh bij hare optreding op eenigszins groote schaal steeds de tegenover haar strijdende guerilla in sterkte

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 32