338
dat beginsel zoude afwijken, antwoordde de Minister van Koloniën
Mr. W. Baron van Goltstein terecht, dat organisatie van het burgerlijk
bestuur niet altijd beteekent scheiding van het civiel en militair ge-
zag. De vereeniging van het civiel en militair gezag in de handen
van een officier wil niets anders zeggen dan dat het burgerlijk bestuur
door een officier wordt gevoerd. Het karakter van dat bestuur blijft
hetzelfde of het aan een civiel ambtenaar dan wel aan een officier
wordt opgedragen, want beiden moeten naar dezelfde wetten, veror
deningen en instructiën besturen. Het was dus de Staten-Generaal
op het dwaalspoor brengen, toen de Minister van Goltstein in 1881
verklaarde, dat het door een officier gevoerd burgerlijk bestuur militair
bestuur heet en het was ergerlijk uit den mond van dienzelfden
minister te hooren, dat „militair bestuur" en „militaire willekeur"
synoniem zijn. Het is eene dwaling te meenen, dat het door een
officier gevoerd bestuur een oorlogzuchtiger tiut heeft en minder
zacht en gematigd dan dat van een burgerlijk ambtenaar moet zijn.
Mij is geen voorbeeld bekend na 1816, dat een officier wegens hard
handigheid als gewestelijk bestuurder moest worden ontslagen. Als
officier is men in de oogen van den ambtenaar per se „oorlogzuchtig."
Intusschen maakt de geschiedenis melding van niet weinig oorlog
zuchtige ambtenaren en vergeet men in Indië wel eens, wie de oor
logen maken. Merkwaardig was de in 1874 door den Minister van
Koloniën in de Staten-Generaal afgelegde verklaring, dat van de tien
militaire expeditiën in Indië er acht ontstaan door de onhandigheid
der ambtenaren van het binnenlandsch bestuur. De onjuistheid van
deze bewering van den Heer Fransen van de Putte is tot dusver
nog niet aangetoond. Wel is door de geschiedenis bewezen, dat in
meer dan een officier, gewestelijk bestuurder, die door eenzijdig
oordeelende publicisten, op gezag van ambtenaren, de „incarnatie van
het soldatengeweld" werd genoemd, veel politiek beleid werd aan
getroffen.
De bewering, dat het bestuur over Atjeh en Onderhoorigheden een
militair bestuur is, omdat op dit oogenblik een officier aan het hoofd
daarvan staat, berust op eene dwaling. Er wordt in dit gewest geen
ander bestuur gevoerd dan dat, bedoeld in art. 68 van het Regeerings-
reglemeat. De toestand, waarin dit gewest verkeert, brengt echter