339
de noodzakelijkheid mede, dat bestuur aan een officier op te dragen.
De Regeeriog moge het om redenen van fioantieelen aard ongewenscht
achten, in dat gewest den staat van oorlog te decreteeren, d. i. den
oorlogstoestand de jure aan te nemen, feitelijk bestaat deze. De
practijk van onze oorlogen tegen den inlandschen vijand heeft geleerd,
dat het in art. 68 van het Regeeringsreglement bedoeld burgerlijk
bestuurzelfs bij erkenning van den oorlogstoestand, zonder stoornis
kan functioneeren, wanneer het vereenigd civiel en militair gezag in
handen van een officier berust. Aan welke rechtspleging opstande
lingen, „maraudeurs", kwaadwilligen, slechtgezinden en dergelijke in
Atjeh bekende elementen moeten worden onderworpen kan alleen
door de Regeering ook wanneer de staat van oorlog of die van
beleg niet wordt geproclameerd, bij afzonderlijk besluit worden bepaald.
Het is hier de plaats niet, voor Indië het verschil aan te geven
tusschen staat van oorlog en staat van beleg. In Indië is de staat
van beleg zeer zelden geproclameerd en dan nog slechts gedeeltelijk
uitgevoerd. Gedurende den Atjehschen oorlog heeft de staat van
beleg nimmer bestaan. Men gaat dan ook eerst in den uitersten
nood tot de in staat van belegstelling over. Roguet noemt haar een
„parti extreme" en was van oordeel dat:
„Jamais ce parti extreme ne doit être pris dans des circonstances moins
graves, pour redoubler l'activité des operations militaires, en donnant aux
chefs militaires une plus grande étendue de pouvoir."
Zij moet, volgens Roguet, waken voor:
„l'arbitraire, l'irritation des partis et le désordre dans l'administration;"
maar zij tast tegelijkertijd de rechten der goedgezinden aan 'en
plaatst de bevolking, zooals hij terecht opmerkte,
„sans distinction d'amis ou d'ennemis dans une position décidément
hostile et malheureuse, sous le coup des vengeances et des vexations;"
terwijl hierbij niet mag worden vergeten
l'embarras du chef militaire pour cheminer sur un terrain si neuf et
si difficile."
In geen enkel gewest van Nederlandsch Indië is een goed burgerlijk
bestuur mogelijk zonder eene goede organisatie van het inlandsch
bestuur. In die organisatie ligt nog altijd het geheim onzer kracht