351 -
is dan slechts bij enkele fanatieke geleerden en het onkundige of
dweepzieke gedeelte der bevolking te bespeuren. Merkwaardig
is dan ook de mededeeling van Hunter in zijn werk: „Indian Mus-
sulmans" waarin een overzicht wordt gegeven van de fatwa's der
meest gezaghebbende Mohamedaansche juridische autoriteiten in
Britsch-Indië gedurende 1870 en 1871 over dit onderwerp dat,
ofschoon van verschillende stellingen uitgaande, die autoriteiten daarin
overeenkomen, dat verzet tegen het Britsche gezag ongeoorloofde
rebellie zou zijn, omdat dit gezag de Mohamedanen beschermt en
hun vrijheid van godsdienst schenkt. Merkwaardiger is het, dat
ook van de hoofden der Sjafiïtische, Hanafi'.ische en Malekitische
scholen te Mekka fatwa's zijn uitgegaan, die overeenstemmen in de
verklaring, dat een land als Daroe'l-isl&m is te beschouwen, zoolang
er ook maar sommige instellingen van den Islam worden gehandhaafd.
De strekking dier uitspraken kan geene andere zijn dan zich door
den toenemenden invloed van het Europeesch gezag en het interna
tionaal verkeer in het onvermijdelijke te schikken. (1) Boden de
omstandigheden eenmaal eene gunstiger gelegenheid aan voor de
omverwerping van het Europeesch gezag, dan zou, trots eene vrije
uitoefening van den Mohamedaanschen godsdienst onder eene gevestigde
priesterschap, in het genot harer bezittingen en voorrechten gehand
haafd en beschermd, op de trouw van die geestelijkheid niet te
rekenen zijn.
Immers, elk Europeesch bestuur van eene Mohamedaansche bevol
king beweegt zich als op een vulkaan; want de Islam, hoe geschikt
ook om barbaren aan orde en tucht te gewennen, laat zich met de
moderne beschaving niet verzoenen dan door eene radicale hervorming
maar niets geeft ons recht deze te verwachten. Men beweert echter
herhaaldelijk, dat de Islam in Atjeh slechts ij schijn heerscht, om
dat de Atjehers slechte moslim's zijn. Wat is echter een slechte
moslim? Deze vraag kan op twee wijzen worden beantwoord: vol
gens den idealen maatstaf der geleerden of volgens den practischen
van het volk. Het volk ontleent zijn maatstaf van beoordeeling niet
aan het ideaalde kennis uit de boeken, maar van de prozaïsche
werkelijkheid. Deze leert, dat de gezindheid der geloovigen altijd
(1) Vetb, „Java."