352 groot gewicht in de schaal moet leggen. Geene slechte wetsbetrach- ting noch geringe kennis der leer stempelt den half-heidenschen Atjeher tot een slechten Mohamedaau. Integendeel, indien hij slechts „de Wet" wil vervulleD, al struikelt hij door verschillende oorzaken ettelijke malen op één dag, kan hij reeds aanspraak maken op den naam van waar moslim. En dat is hij; want Atjeh is volgens Dr. Snouck HurgroDje het moslimsche rijk bij uitnemendheid, al verkeert het niet in eene periode van opgewekt godsdienstig leven. De Atjeher geeft daarvan blijk door zijne verhouding jegens ons, andersdenken den, die hij niet als ongeloovigen, maar als onwilligen beschouwt, die door geweld tot rede moeten worden gebracht, omdat wij als kafir's zijne vijanden zijn en als zoodanig bestreden moeten worden. Dit laat hij niet zooals een geloovig Christen zou doen aan God over, maar hij beschouwt zichzelven als het werkting in Allahs hand om reeds op aarde den kefir en diens geloof te verdelgen (1). Trots hunne aanrakingen met de Portugeezen, Nederlanders, Engelschen, Franschen, Amerikanen, en Italianen, schijnt geen der hierboven genoemde temperende invloeden bij de Atjehsche bevolking te hebben gewerkt. Van vreemde, Europeesche overheersching was dan ook vóór 1873 geen sprake, zoodat een volk, dat alleen aan de z 3 met Europeanen in aanraking kwam en in het binnenland als aan de kust altijd van vechten en rooven heeft gehouden, daardoor aan eigen onoverwinnelijkheid en de voortreffelijkheid van zijne ge woonten en ir stellingen geloofde, tengevolge waarvan de neiging om van ka fit's iets te leeren en over te nomen, zeer gering was, waar door de kafirhaat bij dit volk zooveel langer dan elders op den voor grond kon staan. In den kafirhaat van den Atjeher is echter veel Hollander haat want blijkens de geschiedenis van Atjeh waren de Nederlanders reeds lang vóór 1873 de meest gehaten aller kafir's; terwijl de Atjehsche diplomatie in dat jaar en veel vroeger overtuigd was van de wenschelijkheid om in andere kafirmogendheden bondgenooten te zoeken. Toen de daartoe aangewende pogingen mislukten, kon de sympathie voor den Britschen ksfir slechts toenemeD, die met Atjeh (1) Dr. C. 8nouck Hurgronje, ,De oeteekenfs vrn den Is'ém voor zijne belijders in OoBt-Indië."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 363