354
hun bedrog en hunne toovenarij tegen henzei ven. O God! maak hunne
wapenen stomp en sla hen in het gezicht en verstrooi hen over de wereld,
zooals de wind de sprinkhanen uiteenjaagt. O onze Heer! o Verhoorder!
o Spoeder! spoed U ons te verhooren ter wille van onzen Profeet Mohamed,
den Profeet des volks, en ter wille van al zijne genooten, door Uwe genade,
o Barmhartigste der erbarmers. Amen, o Heer der schepselen." (1)
In een zijner vlugschriften zeide Tengkoe Tëkaraog:
„Vertrouwt toch nooit één oogenblik op die Hollanders, zij lokken u
met jaargelden en geschenken om u later of tot hunne slaven te maken
öf uit uw land te jagen; ziet maar eens, hoe zij hun besten dienaar, den
eenoogigen Generaal, nog wel iemand van hun eigen ras, verbannen
hebben." (2)
Zoo wordt het volk door de oeiama's opgezweept.
Hunne bondgenooten zijn thans nog de afkeer, het wantrouwen en
de schuwheid der bevolking jegens ons en de anarchie in schier het
geheele land. Deze geestelijken zullen, evenals de Padri's zeggen
„alles of niets", den strijd tot het uiterste volhouden en in hun
laatste bolwerk blijven staan. De tijd zal moeten leeren of die
haat zal verminderen, wanneer de Atjehsche bevolking na haren
24 jarigen strijd den indruk heeft gekregen, dat de Hollandsche kafir's
onweerstaanbaar zijn en die indruk eerst verkregen zal wordendoor
de bemachtiging van een Atjehsch Bondjol en een Atjehsch Daloe-
Daloe.
Met al. hun invloed is het den oeiama's tot dusver toch niet mo
gen gelukken van den oorlog een godsdienstoorlog te maken, al
noemen zij den oorlog ook prang-sabil. In Maart 1884 trachtte
Tengkoe di Tirou het volk op te winden door de komst aan
te kondigen van een gezant van den Mahdi uit Soedan. (3) Te
vergeefs. De bevolking beeft voor de „orang moslemin", doch
gevoelt nog geen geestdrift voor een godsdienstoorlog. Al onze
in Atjeh gediend hebbende ambtenaren hebben dit beweerd. De
oud-Gouverneur Laging Tobias was van oordeel, dat in Atjeh het
volk geheel door „de hoofden" wordt bewerkt, die daarvoor de
(1) Nederlandsche Spectator, 1879, No. 11.
(2) Vertaling van Dr. Snouck Hurgronje.
(3) Dit deelde de Kolonel Demraeni den Gouverneur-Generaal van Rees na diens
aankomst ter reede van Olebleh, in mijne tegenwoordigheid mede (ilaar t 1884),