355
middelen van opwekking gebruiken, welke in alle landen en alle
tijden zijn beproefd. Een hunner leuzen is: „strijdt voor uw geloof"!
Dat de adat hoofden die volgens den oud-Gouverneur Pruijs van
der Hoeven meer invloed hebben dan de priesters voor het mee-
rendeel aan geen godsdienstoorlog denken, is meer dan eens geble
ken. Zij en het volk haten ons uit traditie. Die haat is voldoende
om den oorlog nog lang te laten duren en wordt door het godsdienstig
fanatisme der oelama's gevoed, dat de belangen der in verzet zijnde
hoofden dient.
Staatkundig kan de bevolking in drie klassen worden verdeeld:
de goedgezinden, de neutralen en de vijanden. De eerste is in
Atjeh nog altijd de minst talrijke. De tweede klasse ziet men ook
in Atjeh, volgens de Beauchamp
„se glissant a travers les deux extrêmes, épiant les fautes et les ex-
cès auxquels, par faiblesse, il n'a pris aueun part, et profitant de la
lassitude generale, intervenir, pour opérer le rapprochement dont il reste
l'arbitre et qui sert ses intéréts."
Niet ieder wenscht ons te bestoken. Yelen zouden zich wederom
gaarne ongestoord aan landbouw en veeteelt wijden. Meer dan een
bij zijne landgenooten verongelijkte is er, die het oog naar onze
versterkingen wendt, de tusschenkomst en de bescherming van ons
bestuur verlangende. Zouden alle door onze troepen uit hunne
kampong's verdreven Atjehers, van welke velen berooid en in ellende
onder vreemde landgenooten wonen, telkens komen opdagen om ons
te bevechten? Yelen hunner zouden wat gaarne in rust leven!
Ook de ballingschap op de Westkust, in Pedir en elders heeft hun
dat voorrecht niet gegund. Zij zijn er elders weinig beter aan toe,
dan toen zij Groot-Atjeh voor onze wapenen moesten verlaten. Thans
zitten zij tusschen twee vuren. Zij, die met ons op een goeden
voet wenschen te komen, omdat er aan ons nog wat te verdienen
valt met den verkoop van vruchten, gevogelte, bouwmaterialen, enz.,
moeten zich wachten voor het verwijt der fanatieken, dat zij met
de kafir's gemeene zaak maken, en rekening houden met de eischen
der „orang moslemin", in wier vuist de klewang zoo vaak aan
het „semper paratus" herinnert. Zich gezamenlijk verzetten tegen