369
verplicht de grondregelen der gerechtigheid in acht te nemen en
mogen dus niet vonnissen zonder voorafgaand onderzoek of straffen
zonder rechterlijke veroordeeling.
Bij de toepassing van het standrecht mag het volgende nooit uit
het oog worden verloren
1. Aan de beklaagden moet eene vrije verdediging worden toe
gestaan.
2. Men mag de beklaagden niet slaan of folteringen doen ondergaan
om hen tot bekentenis te brengen.
3. De straf moet geëvenredigd zijn aan de graviteit van het feit.
4. Er 'wordt spoedig, maar goed en onpartijdig recht verschaft.
Zooals reeds gezegd is, werd het standrecht tot dusver in Atjeh
niet toegepast. Het is eene dwaling, in het besluit van den Gou
verneur van Atjeh en Onderhoorigheden van 18 Mei 1885, No. 224/2
(zie hoofdstuk XIV) eenige uiting van standrecht te zien. Daarin is
wel sprake van „nederschieten volgens het oorlogsrecht," doch het
is geen oorlogsrecht om Atjehers, die, zonder daartoe gerechtigd te
zijn, binnen ons gebied met vuur- of blanke wapens worden aange
troffen of die 's nachts buiten hunne kampong's door onze patrouilles
worden ontmoet, zonder vorm van proces te laten neerschieten. De
auctor intellectualis van dat besluit heeft wel beweerd, dat dit
„volgens het werk van den Beer Poortugael mocht geschieden" en
art. 8 van dat besluit toont b. v. aan, dan die auteur 184 der
tweede uitgave van dat werk heeft gelezen; hij heeft, over dat
„nederschieten volgens het oorlogsrecht" geïnterpelleerd zijnde, van
standrecht gesproken en beweerd, dat volgens dat besluit werd
gehandeld „juist zooals men met de spionnen doet"doch dit is eene
dwaling. Het „oorlogsrecht" dit leest men zeer duidelijk in het
werk van den Beer Poortugael wettigt nooit het als honden neder
schieten van spionnen en van Atjehers, die „als vijand" worden
beschouwd, zonder voorafgaand onderzoek van bet misdrijf. Dit is
geen „standrecht". Het standrecht is wel is waar een zeer kort recht,
maar het eischt toch altijd een verhoor en rechters der beschuldigden,
al ware het zelfs oogenblikkelijk en ter plaatse, waar zij werden
gevat. Ieder Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden moge met
goedkeuring van de Indische regeering, in het belang van de veilig-
Dl. I, 1897. 35