371
Fransche krijgswet buiten werking gesteld. (1) Bij de invoering
van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te water bepaalde
art. 10 uitdrukkelijk, dat alle vroegere wetten en verordeningen in
zake strafrecht en rechtspleging bij de invoering van dit wetboek
waren vervallen. Hetzelfde werd niet bepaald bij de invoering van
het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande. Immers, art.
21 van dit wetboek luidt, dat alleen die wetten, publicatiën, ordon
nantiën, reglementen enz. zijn afgeschaft, welke met dat wetboek
strijdig zijn.
De instelling der militaire commissiën behoorde tot de Fransche
krijgswet. Bij Decreet van 8 November 1810 werd voor Nederland
van kracht verklaard het Decreet van 17 Frimaire, An XIY, waarin
de berechting der door krijgsgevangenen gepleegde misdrijven aan
„des commissions militaires" wordt opgedragen. De instelling zelve
der militaire commissiën is, met het oog op het bepaalde bij de artt.
15 en 187 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande,
niet in strijd met onze wetten; ons militair recht verwijst naar de
krijgswet en de oorlogsgebruiken, waartoe de instelling van het stand
recht behoort, dat, zooals Bluntschli het noemt, een noodrecht en
één der middelen is om de krijgswet in toepassing te brengen, omdat
er in tijd van oorlog of opstand oogenblikken kunnen zijn, waarin de
militaire opperbevelhebber de macht moet hebben, zich desnoods boven
de gewone vormen der wet te stellen
De instelling van afzonderlijke commissiën voor bepaalde gevallen
wordt echter in onze Rechtspleging bij de landmacht niet erkend.
Het Decreet van 8 November 1810 strijdt alzoo met onze wetten en
moet dus voor vervallen worden gehouden, zoodat een krijgsgevangene
niet aan de rechtsmacht van de krijgsraden is onderworpen, (2) noch
aan die van militaire commissiën. (3)
Het Decreet van 24 December 1811 is echter niet in strijd met
onze militaire wetboeken. De artt. 15 en 187 van het Crimineel
(1) Zie Fortuijn, „Verzameling van wetten, besluiten en andere regtsbronnen van
Fransehen oorsprong, in zooverre deze, ook sedert de invoering der nieuwe wetgeving,
in Nederland van toepassing zjjn," 3 din. (1889 1841],
(2) Van der Hoeven, „Opmerkingen over de Nederlandsohe strafwetgeving voor het
krijgsvolk te lande'', pag. 60.
(3) M. a. w. aan de reohtsmaoht van den burgerlijken reohter.