EEN E\ ANDER OVER DE3V RECHTSTOESTAND VAN INDISCHE
OFFICIEREN MET VERLOF IN EUROPA VERTOEVENDE.
Kan een Indisch officier met verlof in Europa vertoevende tot het
■verrichten van eenigen dienst worden verplicht? Kunnen hem disci
plinaire straffen worden opgelegd? Wie is zijn gewone rechter in
strafzaken
Aan deze drie vragen, welke den rechtstoestand der officieren
verlofgangers karakteriseeren, stel ik mij voor in onderstaande regelen
eenige beschouwingen te wijden, zoowel van het standpunt der heden-
daagsche wetgeving als van dat der vermoedelijk in te voeren nieuwe
militaire strafwetten.
I.
Tot tweemaal toe heeft de Regeering uitdrukkelijk verklaard, dat
zij niet het recht heeft officieren van het Indische leger met verlof
in Europa tot het verrichten van dienst te commandeeren.
De eerste keer geschiedde zulks bij gelegenheid der verwikkelingen,
ontstaan in de beruchte beri-beri commissie. Tot goed begrip der
kwestie en vooral met het oog op de later te trekken conclusiën is
het noodig de geschiedenis dezer commissie in de wandeling gek-
scherenderwijze bekend als de herrie-herrie- commissie vluchtig te
schetsen. (1)
Op voorstel van den Minister van Koloniën Keuchenius werd bij
K. B dd. 23 Aug. 1888 eene staatscommissie ingesteld onder presi
dium van den Leidschen Hoogleeraar Mac Oïllavry tot het beramen
van maatregelen ter bestrijding van de verwoestingen, aangericht door
de beri-beri onder het Indische leger en de Indische marine. Tot
leden werden benoemd voornamelijk gepensioneerde officieren van
land- en zeemacht, doch ook eenige Indische officieren met verlof en
(1) Betreffende de gebeurtenissen in de beri-beri oommissie zie Handelingen Tweede
Kamer, zitting 8 October 1888, interpellatie Huber.