388 een paar actieve zeeofficieren. Ala secretarie trad op de gepensio neerde Luitenant-Kolonel van het Indische leger de Rocliemont. Nauw had de commissie haar taak begonnen of de meerderheid der leden o.w. ook een Indisch officier met verlof verklaarde, dat zij geen zitting kon nemen met den hr. de Rochemont op grond van mededeelingen, die de gepensioneerde Luitenant-Kolonel van het Indische leger Verstege in een juist verschenen vlugschrift over voor noemden secretaris gedaan had. Na vruchteloos beproefd te hebben de in den boezem der commissie ontstane verdeeldheden bij te leggen», richtte de Minister een schrijven tot haar, waarin hij den weigerachtigen leden het bedenkelijke van hun optreden onder het oog bracht eu hen alsnog poogde over te halen zitting te blijven nemen.In dit schrijven kwam o. a. voor: „Mocht het onverhoopt het voornemen zijn der bewuste tien heeren „om verder geen deel meer te nemen aan de commissie en dus haar „de uitvoering der haar opgedragen belangrijke taak onmogelijk te „maken, zoo veroorloof ik mij toch de vraag, of de aan den Koning er schuldig de eerbied (1) niet voor ieder hunner de verplichting zal „behooren mede te brengen, dat zij, onder vermelding der redenen, „welke daartoe nopen, Zpne Majesteit verzoeken van de eervolle roeping, „hun in het belang van het Nederlandsch-Indische leger en de mensch- „heid door den Koning toegedacht, te mogen worden ontheven"! Geen der bewuste leden diende zulk een request in en zoo bleef den Minister ten slotte slechts over voor te stellen degenen, welke niet met den secretaris hadden willen samenwerken, te ontheffen van hunne opdracht en voorts de geheele commissie te ontbinden onder dank betuiging aan den Voorzitter, en de overige leden (ten getale van drie), die geen bezwaar hadden tot samenwerking met den hr. de Rochemontf mede te bedauken voor hun dienstvaardigheid. Deze gebeurtenissen gaven in het Voorloopig Verslag over de Indi sche begrooting van 1889, dat kort daarna verscheen, aanleiding tot de opmerking „In de beri-beri-commis8ie zijn verschillende officieren van het „Indische leger en de Marine benoemd.Men vroeg of de door hen „als leden aangenomen houding geene aanleiding gaf tot toepassing (t) Ik oursiveer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 399