390
van Koloniën als vertegenwoordigende de Regeering en officieren
verlofgangers.
De tweede verklaring, die ik in den aanhef van dit hoofdstuk op
het oog had, betreft het al of niet verplicht zijn van Indische of
ficieren met verlof tot dienstverrichting bij de krijgsmacht in Neder
land, ingeval er oorlog uitbreekt. Zij is te vinden op bl. 76 der
Nota van Toelichting op de legerwet Bergansins en luidt als volgt t
„Wijders zal voor de vervulling van de kapiteins- en hoofdofficiers-
„plaatsen in de landweer moeten worden gerekend op de categoriën
„van officieren, bedoeld onder c en cl van punt 24 der Grondslagen
„nl. de officieren van het Nederlandsch-Indisch leger met verlof in
„Nederland en de gepensioneerde officieren van het leger, die nog
„bruikbaar zijn.
„Wat de eerstbedoelde categorie betreft, valt op te merken, dat voor
„het tegenwoordige geen wettelijke bepalingen bestaan, op grond
„waarvan de Nederlandsch-Indische officieren, die met verlof in Ne
derland vertoeven, tot dienstverrichtingen bij de krijgsmacht h. t. 1.
„kunnen worden verplicht. Het zal een punt van overweging uit-
maken, op welke wijze daarin is te voorzien.
„Maar ook zoolang dergelijke bepalingen ontbreken, mag er ten
„volle op worden vertrouwd, dat een groot aantal dezer officieren, zoo
„niet allen, voor zooverre zij voor den dienst physiek geschikt zijn
„als het Vaderland in gevaar is, vrijwillig hunne diensten zullen
„aanbieden en bereid zullen zijn de hun toegedachte bestemming te
„volgen."
Geheel in overeenstemming met de hierboven gehuldigde leer,,
dat verlofgangers tot geen enkele dienstverrichting verplicht zijn
noch in tijd van vrede, noch in tijd van oorlog is de redactie van
liet Reglement op het verleenen van verloven naar Europa aau of
ficieren van het Indische leger. (A. O. 1893 No. 53.) Dit laat hun
gedurende den tijd van verlof de meest mogelijke vrijheid. Zij mogen
zich vestigen, waar ergens 't hun goeddunkt, zoowel in binnen-als
buitenlandmits binnen Europa en zich naar hartelust verplaatsen.
Met Nederlandsche autoriteiten hebben zij geen bemoeienis, uitgezonderd
tot op zekere hoogte met den Minister van Koloniën. Krachtens art. 8
nl. is de verlofganger gehouden zich bij aankomst in Europa bij het