30 van Groot-Atjeh gemakkelijk verdeeld worden in vlakland, heuvelland en bergland. De vallei van Groot-Atjeh heeft ongeveer den vorm van een gelijk- beenigen driehoek. De basis is de kustlijn van af KoningspuDt tot Valsch Pedropunt en heeft eene lengte van ongeveer 28 K. M. Da tophoek ligt in den zadelrug, gevormd door de bergen Moekarah en Selawa Djantende opstaande zijden worden gevormd door twee bergketens, waarvan de eene zich in het westen van Koningspunt in zuidoostelijke richting tot den Moekarah uitstrekt en de andere van Yalsch Pedropunt in dezelfde richting tot den Goudberg loopt. Beide ketens vallen met vrij steile hellingen in de vallei van Groot- Atjehzij zijn nog weinig bekend en wegens den onveiligen toestand tot heden niet nader onderzocht. Met uitzondering van de streek, waarin de Kroeëng Angën, de Kroeëng Tjoet, de Kroeëng Bëroek, de Atjehrivier, de Koewala Tjangkoel en de Nedjid of Pantjoer uitwateren, verheft zich het gebergte tot aan zee. De laatstgenoemde streek is eene alluviale vlakte met lagunes doorsneden. De strekking der kust is van Oedjong Batoe Poetih tot Pedropunt noord en van laatstgemeld punt tot Kroeëng Baba noordoost naar zuidwest. Midden door de vallei van Groot-Atjeh stroomt de Atjehrivier, die in bovenbedoelden zadelrug, omstreeks 45 K. M. van de kust, ontspringt. Hare monding ligt op de helft van den afstand tusschen Koningspunt en Yalsch Pedropunt. Zij deeit dus de vallei in nagenoeg twee gelijke deelen. De vallei is over 't algemeen vlak, telt echter vele kleine hoogten of tjot's en bestaat voor verreweg het grootste gedeelte uit zwaren kleigrond, waarop hoofdzakelijk rijst wordt gebouwd. De rijstvelden kunnen echter niet op dezelfde wijze aangelegd worden als op Java en Sumatra's Westkust, zij zijn afhankelijk van den regen en van irrigatiekanalen, zooals de Kroeëng Lingkarde galangan's zijn tamelijk hoog en niet van overlaten voorzien, ten einde het water zoo lang mogelijk in de sawahvakken te houden. Sommige waterleidingen, zooals de Bakoï, dienen tot afvoer van bandjirwater. Op zeer vele plaatsen in de vallei treft men moerassen aan, op het oog dikwijls niet van de braak liggende sawah's te ouderscheiden, zooals het moeras van Lehong Batah Mesigit (31 December 1874). Dergelijke moerassen zijn in den regel tamelijk uitgebreidde geheele

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 41