DE POLITIEK VAN DEN OORLOG IN ATJEH. W. C. NIEUWENHUIJZEN, Voormalig Chef van den Staf hij de troepenmacht in Atjeh en Onderhoorigheden. {Vervolg). XIII. De toepassing van het oorlogsrecht tegenover den inlanclsclien vijand. Oorlogsnoodzaak en nooddwang. Oorlogsinitiatief. Représailles. Het gebruik van inlandsche hulptroepen. Wie moeten in den oorlog tegen den inlandschen vijand als vijand ivorden beschouwdIs alleen de gewapende macht der inlandsche bevolking als vijand te beschouwen Zijn de vrouwen en kinderen des vijands ook vijanden Het vogelvrij verklaren of stellen van premiën op de hoofden der aanvoerders van de opstandeling en. Het onthoofden van de lijken der opstandelingen. Het vernielen van vruchtboomen en huizen. Branden en brandschat ting. Oorlogsschatting. De Sumatraansche hadat prang. Rooven en plunderen. Rampas. Buit. De hyena's van het gevechtsterrein. Gebru ik van vergif om invloedrijke hoofden uit den iveg te ruimen. Graf schennis. Gijzelaars. Parlementairs. Gezanten. Zendelingen. Onder handelingen. Teekenen van onderwerping. Tanda's. Tanda mata en Tanda toencloek. Katoendoekan. Spionnen. Krijgsgevangenen. Het zonder vorm van proces neerschieten van krijgsgevangen opstandelingen. Losgeld. Solidaire aansprakelijkheid. Bombardementen. Wapenstil standen. Woord- of trouwbreuk. De oorlogsverklaring is vóór het beg in der vijandelijkheden verplichtend. Eerbied voor de godsdienstige overtuigingen des vijands. Inkwartiering. Capitulation. In onze oorlogen tegen den inlandschen vijand is men niet onvoor- Dl. I, 1897. 38 DOOR

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 426