417
der vormen van de diplomatie, die niet weinig schaadt aan de te
genwoordige oorlogvoering tusschen de Europeesche mogendheden,
welke geen tijdverlies duldt en eischt van het oorlogsinitiatief zoo
veel mogelijk partij te trekken, waartoe de verbazende ontwikkeling
der middelen van verkeer gedurende de laatste helft dezer eeuw elke
krijgsmacht, die in offensieve bewegingen een voorsprong moet ne
men op die der krijgsmacht van de tegenpartij, maar al te zeer in de
gelegenheid stelt.
In onze oorlogsverklaring aan den sultan van Atjeh in Maart 1873
vindt men een minder aanbevelenswaardig voorbeeld van oorlogs
initiatief. Volgens art. 2 der Instructie voor den Gouvernements
Commissaris P. N. Nieuwenhuijzen, zooals dat artikel door den
Gouverneur-Generaal was vastgesteld, luidde ons ultimatum: „erken
ning onzer souvereiniteit binnen 24 uren of oorlog." (1) Ten einde
zulk een exorbitanten eisch, waaraan kracht werd toegevoegd door
eene inmiddels van Java gezonden krijgsmacht, te kunnen rechtvaar
digen, moest het spook optreden der Amerikaansche en Italiaansche
interventiën. (2) Ieder, die met den tragen gang der onderhandelin
gen met inlandsche vorsten bekend is, weet dat geen enkele onaf
hankelijke inlandsche staat „binnen 24 uren" de souvereiniteit van
eene Europeesche mogendheid kan erkennen. (3)
De practijk van den oorlog tegen een inlandschen vijand leert ons
trouwens veel, dat ten aanzien van de toepassing van het oorlogsrecht
anders is dan in Europa, zooals uit het ondervolgende moge blijken.
Représailles. In een zijner werken over den volksoorlog schreef
de Generaal Roguet:
„On évitera même de faire des représailles, qui quoique justes, sont
toujours fatales a ceux qui se les permettent, paree qu'elles donnent le
goüt du désordre, qu'il sera ensuite bien difficile d'öter aux troupes.
Toch kunnen er zich omstandigheden voordoen, dat men tot het
(1) J. J. de Rochemont, „Loudon en Atbjin."
(2) J. C. yan Lier. „Mr. J. Loudobt en zijn bestuur."
(3) Wie met de toestanden in Groot Atjeh bekend is, kan het in de proclamatie
van 12 Februari 1874 van den Generaal van Swieten niet billijken, dat de hoofden, die
binnen 14 dagen geene blijken van onderwerping gaven, van hunne waardigheid
zouden worden vervallen verklaard.