421 loache hulptroepen naast onze krijgsmacht. Ook gedurende den Padrioor- log is veel gebruik gemaakt van Maleische en Bataksche hulptroepen. Over het nut der hulptroepen in den Padrioorlog (1819 1839) bestaan twee meeningen. Eenigen beweerden, dat wij van die benden dienst hebben gehad, anderen dat zij meer kwaad dan goed hebben gesticht. In vroegere jaren werden herhaaldelijk hulptroepen aan onze expeditionaire kolonnes toegevoegd. De nieuwere richting op het gebied der Indische oorlogvoering heeft minder met hen op. De Generaal de Neve zeide eens: de hulptroepen zijn geene troepen, die de legertroepen helpen maar die door deze geholpen worden. De Generaal van Swieten schreef: Wie met Indische volken te doen heeft gehad, weet, dat zij, ofschoon niet ontbloot van energie en volharding, geheel van aard en houding veranderen, wanneer ze aan zichzelven of eigen initiatief zijn overgelaten en als bondgenooten van het Gouvernement optreden. Ze zijn dan zoowel in het politieke als in het militaire zwakke helpers, om al den last, aan het handelen verbonden op onze schouders te doen rusten (lj- Tegenover hun nut staan hunne groote gebreken. (2) Toch kun nen wij het in onze Indische oorlogen nog niet zonder hen af. Onder leiding van Europeesche officieren zouden zij in sommige gevallen als contra-guerilla kunnen optreden Ter Westkust van Sumatra hebben sedert het begin van den Padri oorlog vooral de Maleiers van Tanah Datar en Batipoe benevens de Batak's van Mandailing zich als trouwe hulptroepen doen kennen en ons in de menigvuldige door onze troepen geleverde gevechten goede diensten bewezen. Hunne karaktergebreken waren o. a. zucht tot plunderen en branden, hetgeen onzerzijds meer dan eens ten strengste moest worden tegengegaan. Over het algemeen waren deze te voet strijdende benden weinig gedisciplineerd. De meesten waren met pieken, anderen met de Maleische sabel in hunne handen een geducht wapen en de minderheid met geweren gewapend. (3) Het (1) „De Waarheid, enz.", pag. 350. (2) Zie over Indische hulptroepen in 't algemeen. E. de "Waal, „Onze Indische Financiën", deel II, pag. 91 95. 13) P. M. La Gordt Dillié, „Bijdrage tot de kennis der oorlogvoering in de Ne- derlandsoh-Oost-Indische gewesten," Francis, „Herinneringen uit den levensloop van een Indisoh ambtenaar van 1815 tot 1S5L.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 434