427
volgens hem en anderen, bij belijdeis van den Islam bestaand denk
beeld, dat de zielen der onthoofde afgestorvenen het verblijf der geluk
zaligen niet worden binnengelaten, waardoor het ook in den Atjeh-
schen oorlog als verheven beschouwde martelaarschap der zich ten
dood gewijden minder aanlokkelijk moest worden. (1)
Het vernielen van vruchiboonien en huizen. Het omhouwen van vrucht-
boomen lijkt velen eene weinig beteekenende daad toe; maar het oor
logsrecht noemt dat eene barbaarsche handeling. Onze troepen hebben
er zich in Atjeh herhaaldelijk aan schuldig gemaakt. De Generaal
van der Heijden bepaalde als Gouverneur van Atjeh en Onderhoo-
righeden bij zijne Commandementsorder van 12 April 1880, No. 79:
„Naar aanleiding van daaromtrent ingekomen klachten, wordt voor de
bezettingen der verschillende posten het ondervolgende bepaald en ter
stipte opvolging aanbevolen:
1. het omkappen van vruchtdragende, zoowel als van jonge vrucht-
boomen, tot welke doeleinden ook, is bepaald verboden
2. rijpe vruchten mogen alleen worden ingezameld in onbewoonde
kampongs en dan nog slechts in de onmiddellijke nabijheid der ver
sterkingen;
3. afbraak van huizen mag alleen dan worden gezameld, wanneer
het blijkt, dat de eigenaars voor goed weg zijn."
Bij Commandementsorder van 12 Augustus 1881, No. 19 6 moest
de militaire commandant van Atjeh en Onderhoorigheden, Kolonel
Haus, op nieuw verbodsbepalingen uitvaardigen tegen het omkappen
van vruchtboomen.
Ook het vernielen van huizen moet streng worden tegengegaan. Het
brengt wel veel nadeel toe aan den vijand, maar vermindert zijn strijd
middelen niet; integendeel, deze worden er door versterkt. Allen
die huis, have en schuilplaats voor vrouw en kinderen hebben verloren,
worden er door verbitterd, dorsten naar wraak en gaan tot de rijen
over van de meest verwoede strijders.
Handen en brandschatting. Het in brand steken van kampong's
als straf is in den regel zeer nadeelig voor onze zaak. Het is eene
illusie, dat de vijand daardoor spoediger in onderwerping komtinte-
(1) Dr. Snouck Hurgronje heeft in den „Indischen Gids" van 1384 duidelijk ge
maakt, dat dit denkbeeld b{j den belijder van den Isl&m niet kan bestaan.