gendeel, hij zal in bosschen, op bergen, in holen ol tusschen rotsen
zijne schuilplaats zoeken en er zich, soms een geruimen tijd, staande
houden, onzen troepen een hardnekkigen wederstand biedende. De
bezettingen onzer posten worden dan aanhoudend geplaagd of ge
teisterd, kleine transporten en detachementen of alleen loopende mi
litairen, dwangarbeiders, vrouwen en kinderen aangevallen en afge
maakt. Zoo was het in den Padrioorlog en zoo is het ook in den
Atjehschen oorlog geweest. Het is van ons eene groote fout ge
weest, dat wij in Atjeh zoo vele kampong's en niet zelden uit bal
dadigheid of brooddronkenheid aan de vlammen hebben prijs gegeven,
omdat wij daardoor de bevolking van alles beroofd en, wel verre
van haar zoodoende onder den voet te krijgen, er roovers en sluip
moordenaars van gemaakt hebben. De gevolgen van dat branden
worden nog jaren achtereen door de bevolking en door ons gevoeld.
De Sumatraan bouwt in de bovenlanden der Westkust gaarne
sterke planken huizeD, waarin soms eene geheele familie woont. (1) De
Majoor Hendriks, die aan den Padrioorlog deel nam, schreef in 1838:
„Komt men op Sumatra in een kampong, waar de oorlog in lang niet
gewoed heeft, dan ziet men er waarlijk fraaie huizen, en alles getuigt
van welvaart. Soelit Ajer en Lintau waren, vóór dat deze kampongs
aan den brandfakkel waren overgegeven, schoone en welvarende dorpen.
Men vond er schoone, sterke houten woningen van 60 voet lengte,
mooie vijvers bij elk huis met vele visschen (goerami), fraaie koffietuinen
en rijstvelden. De mesigit's waren meesterstukken van inlandsche archi
tectuur. Yóór de vernieling van Soelit Ajer telde deze kampong ruim
300 huizen van 40 tot 60 voet lengte en de bevolking van elk huis werd
gemiddeld op 50 zielen geschat; bovendien telde de kampong behalve
de woningen der onderhoorige IV kota's ruim 200 kleinere huizen, die
gemiddeld door 6 zielen werden bewoond. Lintau telde 5 kota's, ruim
600 groote en 400 kleine huizen."
Toen de Kapitein de Quay last gaf Soelit Ajer dat om zijne
sterke ligging Kota Besi werd genoemd aan de vlammen prijs te
geveD, was die brand zóó fel, dat men dien niet alleen in de geheele
XXII kota's, maar ook in de bovenlanden van Sumatra's Westkust
(1) Pruijs van der Hoeven, „Een woord over Sumatra in brieven verzameld,"
en Verkerk Pistorius, „Studiën over de inlandsoho huishouding in de Padangsohe bo
venlanden."