435 en strooperijen, is het nog moeilijk den eerbied fe handhaven voor de wetten, die de personen en eigendommen beschermen tegenover het gevoel van overmacht, dat den soldaat soms te velde bezielt. In vele opzichten zijn daartoe de gewone wetten onvoldoende, waarvan de klem bij eene troepenmacht te velde minder gevoeld wordt, zoodat de krijgswet dien eerbied door bijzondere bepalingen moet inscher pen. Art. 187 van dat wetboek geeft den opperbevelhebber de be voegdheid daartoe. Dit wetboek gaat uit van het beginsel, dat het niet meer tot onzen tijd behoort om in den oorlog ook aan de onedele hartstochten nagenoeg den vrijen teugel te laten en de bevol king van het vijandelijk land aan de willekeur van bandelooze sol daten over te leveren. Dat wetboek maakt zelfs in dit opzicht, blij kens de artt. 10 en 187, geen onderscheid tusschen-het eigen en het vijandelijk gebied en, blijkens de artt. 172 en 174, evenmin onder scheid tusschen vreedzame ingezetenen en vijanden. Zóó streng moet het plunderen worden tegengegaan, dat, terwijl de artt. 173 en 174 het branden en verwoesten op last van den meerdere niet strafbaar stellen, art. 174 het plunderen altijd straft, ook al geschiedt het op last of met toestemming van den meerdere. Niemand mag dien last of die toestemming geven. Ofschoon het plunderen na de invoering van dat wetboek in onze oorlogen tegen den inlandschen vijand nu en dan straffeloos plaats vond, is het onvoorwaardelijk verboden niet alleen aan militairen, maar ook aan hulptroepen. Het branden of verwoesten moet soms geschieden door oorlogsnoodzaak, in het be lang van de verdediging of om den vijand te beuadeelen of te be- strjjden, maar het plunderen mag daartoe nimmer dienen. Yan daar dat art. 182 van dat wetboek wel de geoorloofde verwoestingen, maar niet de geoorloofde plunderingen erkent en den meerdere straf baar stelt, die zich niet „met alle middelen, welke voorhanden zijn, zelfs desnoods met geweld" tegen het plunderen heeft verzet. De uitspattingen van de soldaten zijn meestal een gevolg van slechte tucht en orde alsmede van de loszinnige wijze, waarop sommige meerderen over dergelijke uitspattingen denken. Toegevendheid of oogluiking kan er slechts toe leiden, dat het euvel chronisch dreigt te worden. Bij de expeditie naar Rigas in Juni 1886 is door de landmacht en de marine nog c/erampast.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 448