436 Herhaaldelijk rnoost naar de straffen op „geweldenarijen en stroope- rijen" worden verwezen. In zijne Dagorder van 20 November 1873 schreef' de Generaal van Swieten als opperbevelhebber der tweede expeditie tegen Atjeh „Duldt niet dat uwe vaandels, op den vijandclijken bodem overgebracht, door roof en brandstichting worden outeerd." „Zij die de wapenen tegen u keeron, moet gij met dapperheid en vol harding bestrijden, maar aan vrouwen en kinderen en mannen, die zich vreedzaam gedragen, moogt gij geen loed doen. Vijandelijke versterkin gen moet gij onschadelijk maken, maar de woningen en de kampoug's moogt gij niet verbranden of vernielen. Het zjjn misdrijven die met den dood gestraft worden (zie artikel 172 en 173 yau het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande) en die u van do middelen bcroovcn om on der dak te komen of beschutting te vinden." Bij Com mandementsorder van 21 Maart 1879 werd, vóór de hervattiüg der operatiën in de XXII moekim's, door den Gouver neur van Atjeh het in brand steken of moedwillig vernielen van aan de Atjehsche bevolking toebehoorende zaken ten strengste verboden. Tuchtiging van kampong's moest plaats vinden na voorafgaand overleg met de bij de kolonnes aanwezige Atjehsche hoofden. Bij Commandementsorder van 10 November 1883, No. 225 be paalde de militaire commandant van Atjeh en Onderhoorigheden, Kolonel üemmeni: „Aan alle patrouillecommandanten wordt bij deze opgedragen, ton strengste te waken, dat geene strooperijen van welken aard ook, door de troepen en de gidsen, die deze vergezellen, worden gepleegd; terwijl de militaire commandanten worden uitgenoodigd hunne onderhoorigen onder het oog te brengen, dat dergelijke handelingen, waarop bij den Zeven den Titel van het Crimineel Wetboek zware straffen zijn gesteld, een leger onteeren en den militair de achting van vriend en vijand doen verliezen." Bij zijue Commandementsorders van 1 Maart en 24 Mei 1885, Nos. 40 en 95 bepaalde de Gouverneur van Atjeh en Onderhoorig heden, Kolonel Demmeni, o. m. „De patrouillecommandanten zullen ten strengste waken tegen het plegen van strooperijen door den troep onder hun bevel (artt. 175, 176,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 449