459
beschaafde Europeesche volken honderd en tien oorlogen gevoerd,
waarbij het begin der vijandelijkheden niet door eene oorlogsverkla
ring is voorafgegaan!
Eerbied voor de godsdienstige overtuigingen des vijatids. Toen
de Luitenant-Kolonel Elout in October 1832 met onze troepen Bon
djol bezocht, werden onze soldaten in eene mesigit onder dak ge
bracht. Ofschoon de mesigit door Maleische hoofden zeiven tot
huisvesting onzer troepen was aangeboden, waren de Padri's over
deze handelwijze ten hoogste verontwaardigd en vonden zij daarin
eene gewenschte aanleiding om de fanatieken tegen ons in het harnas
te jagen en hunne macht en invloed daardoor weder te vergrooten. 1)
In Atjeh werd deze onhandigheid meer dan eens begaan.
Toch deelt Lange in het eerste deel van zijn werk over Sumatra's
Westkust mede, dat hij het meermalen heeft bijgewoond, „dat wan
neer onze troepen eene bevriende plaats, of de zoodanige welke zich
vrijwillig had onderworpen, waren binnengetrokken, en de bevelheb
ber aan de hoofden verzocht eene verblijfplaats voor die troepen aan
te wijzen, zij zei ven veelal daarvoor de Moskee kozen. Onder ande
ren was dit het geval toen, na de onderwerping van de L. Kota's
en Alaban, de kapitein Yeltman zich met zijne onderhebbende troe
pen van Gadoei naar Pajakombo had begeven en tér laatstgenoemde
plaats gelegenheid voor de huisvesting zijner troepen verzocht. Hem
werd voor deze troepen eene Moskee benevens een roemah pandjang
(zoogenaamd bidhuis) aangewezen; en voor hem zelf benevens schnj-
ver dezes, die tijdelijk de 5e compagnie Boegineezen commandeerde,
een kleine mesdjid op geringen afstand van daar, met de toestem
ming tevens om in den vijver, waaraan dit gebouw gelegen was, te
visschen. 2)
Bij de Maleische bevolking in de Bataklanden is tijdens den Padri-
oorlog hetzelfde gebeurd. Toen in Januari 1833 de Luitenant Po
land zich met den Assistent-Resident Boers en een detachement
1) Generaal-Majoor A. J. E. Diemont, „Mededeelingen uit den Padri-oorlog na
1830," Indisch Militair Tijdschrift, 1876, 1877.
2) Lange, I, pag. 254.