490
zich steeds verplaatst, die plotseling stellingen inneemt of van te voren
ingerichte stellingen verlaat of zelfs onbezet laaf, die ons steeds ver
rassingen bereidt, ons altijd hinderlagen tracht te leggen en ons
steeds tracht te overvallen. Vele malen levert de verkenning, waar
bij men trouwens slechts een beperkt gebruik van zijn Cavalerie
kan maken, en welke op veel kleiner afstanden moet worden
ondernomen, geen ot nagenoeg geen resultaten op. Openlijke ver
kenningen doen dit dikwijls evenmin en moeten bovendien vermeden
worden, tenzij men ze door de onmiddellijke ontwikkeling tot het
gevecht kan doen volgen. Een afgebroken openlijke verkenning toch
verhoogt het moreel van den inlandschen vijand zeer, wiens aantal
strjjdende mannen bovendien gelijktijdig toeneemt als zijn moreel stijgt.
Doch aangenomen, dat onze subjectieve meening onjuist is, dat
werkelijk de taak, die het Ned-Ind. leger tegenover den overweldiger
te vervullen heeft, moeilijker is dan die, welke het ieder oogenblik
geroepen is tegenover den Inlander te ondernemen, is het dan een
■jogisch beginsel dat leger in de eerste plaats voor de vervulling van
die meer moeilijke taak gereed te maken
Beslist durven wij deze vraag met neen te beantwoorden.
86 jaren lang moest het Indische leger nagenoeg onafgebroken
zijn taak tegen den Indischen vijand vervullen, zonder ooit door
den Europeeschen vijand verontrust te worden en naar wij hopen
en vermoeden, zal die verontrusting nog tal van jaren op zich laten
wachten. Dit voor oogen houdende, noemen wij de bescherming onzer
bezittingen in den O. I. archipel dan ook slechts een neventaak voor
het Indische leger. Yan die taak zal en moet dat leger, wanneer
het er ooit toe geroepen mocht worden die te vervullen, zich met de
beschikbare hulpmiddelen op de beste, de krachtigste wijze trachten
te kwijten. Niet logisch, neen hoogst verkeerd (1) zou het echter
zijn organisatie, bewapening, uitrusting en oefening in te richten op
dien nagenoeg niet te verwachten buitenlandschen aanrander en daarbij
onzen dagelijkschen vijand wel niet geheel uit het oog te verliezen,
doch daarmede alleen zooveel mogelijk rekening te houden.
(1) De quaestie van het verschil in organisatie, enz., zien w(j, nu ons leger zich
toch met zooveel inlandsche soldaten moet behelpen, niet zoo zwaar in als de Heer
van der Maaten en de recensent. Er zou o. i. wol een compromis te treffen zijn.
Red.