EEN LEGERBELANG.
In het jongst verschenen Octobemummer van „de Economist",
komt een zeer lezenswaardig opstel voor van den Heer A. Hotz, een
te Londen sedert jaren wonenden Nederlander, in welk opstel breed
voerig wordt aangetoond, hoe zeer het overweging verdient eene
nieuwe (Nederlandsche) stoomvaartlijn te openen via Bombay tusschen
Java en de Perzische Golf.
De schrijver, die door herhaald verblijf in de havens van de Perzi
sche Golf ten deze gehoor verdient, is namelijk de meening toegedaan,
dat zulk eene stoomvaartlijn den handel in Nederlandsch-Indië veel
zoude opbeuren en betoogt alverder, dat de Nederlandsch-Indische
Paketvaart-maatschappij en de directeuren der voornaamste crediet-
instellingen op Java, kan het zijn gesteund door eene subsidie der
Nederlandsche regeering, hier de hand aan den ploeg moeten slaan.
Komen onder de vele beweegredenen, die de schrijver daartoe aan
voert, uit den aard der zaak grootendeels voor, die van louter com-
mercieelen aard, ook een voornaam legerbelang wordt ter sprake
gebracht, namelijk de uitvoer van Perzische paarden en muilezels voor
het Indisch leger.
Dienaangaande vinden wij het navolgende opgeteekend
„Onder den uitvoer van Perzië en Mesopotamië hebben paarden en
muilezels steeds eene belangrijke plaatsingenomen. In 1894 werden
van Bassorah naar Bombay verzonden 3218 paarden, waarde 48270
pd. st., in 1895 4581 stuks, waarde 68715 pd. stvan Bouchir in
1894, 480, waarde 4431 pd. st.
Eene langdurige reis per zeilschip is voor paarden zeker niet raad
zaam. Toch vindt men in het „Dagh Register", gehouden in 't
Casteel Batavia meermalen den eisch en de aankomst vermeld van als
zeer schoon geroemde Perzische paarden, doch dit voorbeeld van onze
voorvaders is na hun vertrek uit Perzië, maar weinig gevolgd gewor-