49
Nu echter thans de Heer Hotz het openen eener Nederlandsche
stoomvaartlijn tusschen Java en Perzië ter sprake brengt, dringt
zich dat gedeelte van het recruteeringsvraagstuk wederom naar
voren.
Hoe toch is de toestand van ons leger? Gaat ook al de werving
van Europeanen naar het schijnt, thans beter dan nu 14 jaar geleden,
toen de Perzische werving in het kabinet van den Legercommandant
te Batavia ter sprake kwam, ter andere zijde wordt er jaar op
jaar zoo veel van ons leger te velde gevergd, dat als het ware het
vraagstuk der recruteering van niet te veel kanten kan worden
beschouwd.
Brengen wij ons nu te binnen, dat de Commissie der rapporteurs
van de jongste Indische begrooting, den Minister heeft vermeend te
moeten wijzen o. a. op de ontzettende toeneming o. m. der pensioenen
en transportkosten en zijn wij voorts er indachtig op, dat elk Eu-
ropeesch soldaat, als hij van Harderwijk naar Indië gaat, bij het
voet aan wal zetten eenige honderden guldens reeds gekost heeft, om
daarna over 12 jaren, als hij te nauwernood zijn 309te levensjaar over
schreden heeft, tot het leger der gepensionneerden te gaan behooren,
dan verdient ontegenzeggelijk ook de vraag overweging, of het
Indisch leger binnen de grenzen der politieke voorzichtigheid ook
niet ten deele met Perzen gebaat zoude zijn, die stellig veel minder
dan de Europeaan zullen kosten.
Aangezien de onkosten der werving te Harderwijk ook zeer afhan
kelijk zijn van vraag en aanbod, en het Indisch leger veeleer uit
gebreid dan ingekrompen dient te worden, komt het in elk geval
ons wenschelijk voor, dat de vraag in Nederland naar Europeanen
niet al te zeer het aanbod overtreft en dat alzoo de handgelden in
Nederland integendeel van lieverlede kunnen verminderd worden.
Men versta ons ten deze wel.
"Wij ook waardeeren den Europeeschen soldaat in het Nederlandsch-
Indische leger hoogelijk, doch de tijd moet niet meer terug komen,
dat men aan hem, bij het aangaan van een verband van 6 jaren,
f 600. handgeld geeft.
Men zoeke dus zoo noodig het tegenwicht van een minder aantal
Europeanen, zonder dat het gevonden worde in het aanwezen van
Dl. I, 1897. 4