53
dan dat ooit met hare voorkennis tot dergelijk middel tot bedwang
van den vijand zou worden overgegaan."
Uit het bovenstaande volgt, dat men hier te lande vrij algemeen
van oordeel is, dat een in den heiligen oorlog gesneuveldeonthoofde
Atjeher niet in den hemel komt. Wij meenden, dat deze zaak belang
rijk genoeg was, om een nader onderzoek te wettigen. In de eerste
plaats wendden wij ons tot Prof. Mr. L. W. C. van den Berg, hoog
leeraar in de godsdienstige wetten, volksinstellingen en gebruiken in
Ned.-Indië te Delft, die zoo vriendelijk was ons zeer volledige in
lichtingen te geven.
Oordeel van Prof. Mr. L. W. C. van den Berg'.
De vraag is gesteldof werkelijk de Mohammedanen meenen, dat
iemand zonder hoofd niet het voordeel deelachtig wordt aan het sneu
velen in den oorlog tegen de ongeloovigen verknocht, en, zoo neen, of
dan dit begrip bij de Maleiers en andere volken van Nederlandsch-
Indië heerscht, een en ander naar aanleiding van de berichten over
het onthoofden van Atjehers, in den laatsten tijd in de pers verspreid,
en o. a. ook in de volksvertegenwoordiging besproken.
In antwoord op die vragen heb ik de eer het onderstaande te
doen strekken.
Volgens de Arabische theologen, wier werken ook bij de Indische
Muzelmannen gezag hebben, bestaat de mensch uit twee deelen, ziel
en lichaam. Het lichaam vergaat na den doodmaar de ziel is on
sterfelijk, en zal, bij het einde der dagen weder met het lichaam
worden vereenigd, om gericht te worden. Tot zoolang verkeert de
ziel in een tusschenstaat. Alleen de martelaars zijn daarvan bevrijd,
en komen dadelijk bij Allah. Zie Koran II: 149.
Tot juist verstand van dit dogma moet men weten, dat de mar
telaars, in het Arabisch „bloedgetuigen" geheeten, slechts zijn de
personen in en door den oorlog tot verbreiding of verdediging van
den Islam gesneuveld. Dit is dus een ander begrip dan dat, hetwelk
de Christelijke kerk aan bedoeld woord hecht, zoo zelfs dat ongeveer
geen der door ons als martelaars in eere gehouden personen, volgens
den Islam, een martelaar zoude zijn. Deze miskenning van het ethi
sche karakter van het martelaarschap hangt op hare beurt samen met