54 de omstandigheid, dat de Islam niet is een godsdienst als een andere, maar tevens, en misschien wel in de eerste plaats, een juridisch en politiek verschijnsel. De Islam vordert niet slechts een geloof aan zekere metaphysische leerstellingen, doch tevens een erkenning van zijn wereldlijk gezag. Beiden zijn onafscheidelijk en principieel met elkander verbonden. In dit systeem is het volkomen logisch, dat meer verdienste wordt toegekend aan de opoffering van zijn leven ter uitbreiding of verdediging van het gezag van den Islam, dan aan het offeren van zijn leven, omdat men individueel zijn overtuiging niet wil verloochenen. Hoe nu de hereeniging van ziel en lichaam, d. w. z. de opstanding des vleesches, bij het einde der dagen zal plaats vinden, is een punt van verschil tusschen de theologen; doch men is het daarover eens, dat dit een nieuw wonder van Allah zal zijn. Zie Koran LXXXI: 7. Bij onontwikkelde Muzelmannen treft men allerlei zonderlinge voor stellingen van dit wonder aan. Zoo b. v. meenen sommigen, dat een klein beentje van het lijk niet vergaat, en dat daaruit dan het lichaam weder zal worden opgebouwd. Het spreekt van zelf, dat het hier om schreven leerstuk, hoe dan ook opgevat, onvereenigbaar is met een ander, krachtens hetwelk de opstanding des vleesches onmogelijk zoude worden, tengevolge van verminking van het lijk, of tengevolge van het teweeg brengen van den dood door verminking, in casu door het scheiden van het hoofd van den romp. Aldus zoude immers de mensch Allah's almachtigen wil krachteloos maken. Bij den marteldood, naar de Mohammedaansche opvatting, zal verminking zelfs uit den aard der zaak regel zijn, en men zoude natuurlijk, zoowel in de theologische geschriften, als in de rechtsboeken, bij de bepalingen omtrent de be handeling der lijken van martelaars, van het verschil tusschen hen, wier lijk verminkt is, en de anderen, melding vinden gemaakt. Daarvan is intusschen geen sprake. Maar wat alles afdoet, er is ten overvloede een Koran-plaats (II: 262), welke uitdrukkelijk het tegendeel leert. De plaats luidt„Toen Abraham zeide: „„O Heer! Toon mij, hoe Gij de dooden levend „maakt,"" vroeg Allah: „„Wilt gij nog niet gelooven?"" waarop Abraham antwoordde: „„Voorzeker, maar het is slechts om mijn hart „gerust te stellen."" Toen sprak Allah: „„Neem vier vogels, snijd

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 65