55 „„die in stukken, en leg op eiken berg een stuk, roep ze dan, en „„zij zullen bij u komen. Weet, dat Allah oppermachtig en wijs is."" Deze plaats, welke blijkbaar op een misverstand berust van het verhaal, te vinden in Genesis XY8 en volgg., heeft, volgens de Muzelmannen betrekking op een vraag door den aartsvader Abraham aan Allah gedaan, toen een kwade geest twijfel bij hun had doen rijzen aan de mogelijkheid van de opstanding des vleesches. De kwade geest had namelijk den aartsvader er op gewezen, dat soms lijken door wilde dieren, roofvogels of visschen worden verscheurd, en dien ten gevolge de deelen niet in één graf bijeen blijven. Yolgens anderen was het Himrod, die den twijfel had doen ontstaan in Abraham's gemoed, door hem op te merken, dat hij toch door eigen waarneming evenveel, of liever even weinig, van de opstanding kon weten als ieder ander. Verminkende straffen in het algemeen, en de doodstraf door ont hoofding in het bijzonder, zijn dan ook in den Islam niet alleen steeds in gebruik geweest, maar worden zelfs in de juridische werken uit drukkelijk voorgeschreven, zonder dat eenig, mij bekend, auteur ooit heeft doen blijken van zijn meening, dat aldus een straf werd toe gepast, welke iemands gelukzaligheid kon beletten, en dus verder ging dan de gerechtigheid dezer wereld. Dit wat den Islam betreft. De tweede vraag, namelijk of het begrip ook een specifiek Inlandsch toevoegsel aan den Islam kan zijn, valt moeielijker beslist te beantwoorden. Waar men niet meer te doen heeft met godsdienstige opvattingen, door theologen geformuleerd, is het negatief bewijs, dat bij eenig volk zeker begrip niet bestaat, zelfs onmogelijk. Zeker wordt in Nederlandsch-Indië, door de massa der Europeanen, het begrip in quaestie bij den Inlander onderstelddoch in inlandsche geschriften heb ik daarvan nimmer een spoor ontdekt. Het inlandsche recht kent dan ook de doodstraf door onthoofding, o.a. naast het krissen, het levend begraven, het verdrinken, het wurgen, ja zelfs, bij de heidensche Batah's, het opeten. Dat daardoor de geëxcuteerde zoude worden gestoord in zijn geestelijk voortbestaan, blijkt uit de inlandsche wetten nergens. Het begrip zoude bovendien onvereenigbaar zijn met de animistische wereldbeschouwing den inlanders eigen. Het animisme immers berust juist op een sterk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 66