56 uitkomende onafhankelijkheid der ziel van het lichaam, zoo zelfs dat de ziel het lichaam, bij het leven, soms tijdelijk kan verlaten, om elders rond te zwerven. Ja wat men zegt, in vele streken bestaat het volksgeloof, dat iemands ziel met zijn hoofd zich tijdelijk van den romp kan scheiden. Persoonlijk heb ik, gedurende mijn verblijf in Nederlandsch-Indië, nimmer door Inlanders over de zaak hooren sprekenterwijl ik ook nooit aanleiding heb gehad om naar dit spe ciale onderwerp een opzettelijk onderzoek in te stellen. Het eenige mij bekende bericht, van Inlanders afkomstig, in omgekeerden zin, is te vinden in een in 1853 te 's Hage verschenen boekje van den heer Van Doven, getiteld: „Twee episodes uit de geschiedenis van Palem- bang." Aldaar lees ik op p. 41, dat in 1825, toen de lijken van eenige, wegens verraad ter dood veroordeelde eu onthoofde Palem- bangers door hunne familie zouden worden begraven, de hoofden bleken aan de romp te zijn genaaid, volgens opgave van de bij di begrafenis aanwezige Inlanders, omdat „het lijk van ieder mensch ongeschonden voor den Rechter van het heelal moet verschijnen. Dit bericht sluit zich dan aan bij hetgeen mij door u geschreven wordt, als uwe persoonlijke ondervinding met den Inlander, die den dood verkoos boven het laten amputeeren van zijn, door koud vuur aangetast been, op grond van zijn geloof dat hij, door de amputatie, ook hiernamaals een verminkte persoonlijkheid zoude blijven. Op grond van het booger aangevoerde acht ik intusschen het bestaan van het bijgeloof in quaestie niet waarschijnlijk, althans als een alge meen volksgeloof. Bestaat het, dan is dit sporadisch. Natuurlijk blijft echter de daad van hem, die iemand het hoofd afslaat, of daartoe last geeft, uit speculatie op een vermeend bijgeloof der bevolking om trent de eeuwige gevolgen dier verminking, even af keuringswaardig, in het geval dat zoodanig bijgeloof werkelijk bestaat, ais in het geval dat hij zich ten deze vergist heeft. L. W. C. van den Berg. Delft 19 Oct. 1896. Wij laten hieronder de meening volgen van een Nederiandsch ambtenaar, die onder zeer verschillende omstandigheden Atjeh bewoon de, en wiens oordeel, als deskundige op het gebied van land- en vol kenkunde van Atjeh, op hoogen prijs wordt gesteld.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 67