58
den heiligen oorlog moet gerekend worden, veel verder uit dan elders
het geval is.
Volgens hetgeen ik daaromtrent van Atjehsche hoofden vernam,
wordt b. v. het plegen van sluipmoord op een ongeloovige door
enkele schriftgeleerden wel is waar als misdrijf beschouwd en veroor
deeld, maar leeren daarentegen de meesten, dat zulke daden niet
alleen geoorloofd, doch zelfs Allah welgevallig zijn. Hij die omkomt
bij een poging om een ongeloovige te vermoorden, moet volgens hen
aangemerkt worden als in den heiligen oorlog gevallen te zijn, mits
zijn daad niet uit persoonlijke wraakzucht voortspruit, maar de be
vordering der goede zaak ten doel heeft. De bevolking is deze leer
toegedaan en algemeen worden dan ook die lieden als sjahid beschouwd
en hunne graven als kramat vereerdnatuurlijk doet het ook hierbij
niets ter zake of de lijken al dan niet verminkt zijn.
Uit het bovenstaande volgt dusdat geen Atjeher zich van deel
neming aan den strijd tegen ons zal laten weerhouden door de vrees
voor eventueele onthoofding; die vrees is hun totaal onbekend en
wanneer hun het bij ons bestaande dwaalbegrip ter oore kwamzou
dit zeker als een nieuw bewijs voor de domheid der kompanie wor
den aangehaald.